MAANDAG 20 JULI 1920.
417
de onafhankelijke Federatie, waarvan het ledental 400 bedraagt,
niet is gevraagd een vertegenwoordiger aan te wijzen. Dat
wijst er op, dat, als het aan dergelijke colleges wordt over
gelaten, willekeur plaats heeft.
Het komt mij dus gewenscht voor, dat alsnog mijn voorstel
door den Raad wordt aangenomen.
Ik zeide reeds, ik kan niet voldoende vertrouwen stellen
in de behartiging van de belangen van alle arbeiders in het
algemeen, wanneer niet in het bestuur zitting hebben een
behoorlijk aantal vertegenwoordigers van onze organisatie.
Vooral in den laatsten tijd is wel gebleken, dat het niet het
zelfde is van welke organisaties de vertegenwoordigers zitting
hebben, omdat wij wel bemerkt hebben, dat er nog al eens
tegenstrijdigheid van belangen bestaat tusschen de verschillende
vertegenwoordigers.
Daarom kan ik er geen genoegen mede nemen, dat de
moderne organisatie, welke ruim 50 leden betrokken heeft
bij de Arbeidsbeurs, slechts 1 vertegenwoordiger heeft, precies
als bijvoorbeeld de Katholieke organisatie, die nog geen 1000
leden daarbij betrokken heeft. Dat komt mij ongewenscht voor
en daarom zou ik wenschen, dat de Raad alsnog de door mij
uitgedrukte wenschelijkheid zou willen aanvaarden.
Destijds is door den heer van der Pot gezegd, dat een ver
andering in den geest als ik aangeef, zou leiden tot een onbe
perkte uitbreiding van het aantal bestuursleden. Hij kwam
tot een berekening van 57 bestuursleden. Ik wil zeggen, dat
dat niet mijne bedoeling K Ik had mij gedacht een vertegen
woordiging op de basis van evenredigheid, zoodat bijvoorbeeld
voor elke 1000 aangesloten arbeiders een vertegenwoordiger-
van een organisatie in het bestuur zou hebben. Daardoor zou
de moderne organisatie 3 of 4 vertegenwoordigers hebben, de
Katholieke en de Chr istelijke organisaties ieder 1, de neutralen
1 en ook de onalhankelijken 1. Mij dunkt, dat dit nog niet
zou behoeven te leiden tot zoo groote uitbreiding van het
bestuur der Ar beidsbeurs als indertijd door den heer van der-
Pot werd aangegeven.
Ik vind het in het algemeen verkeerd, en ik meen dat
Burgemeester en Wethouders met mij op dit standpunt zullen
staan, dat de meerderheid ondergeschikt gemaakt moet worden
aart de minderheid, want practisch komt het daarop neder.
Het aantal bij de Arbeidsbeurs betrokken modern georgani
seerde arbeiders is grooter dan het gezamenlijk aantal andere
arbeiders. Wanneer die moderne organisatie van arbeiders
slechts 1 vertegenwoordiger krijgt, precies als de andere
organisaties, dan vind ik dat, hij botsing van belangen daar,
aan die organisatie niet gelegenheid gegeven wordt om be
hoorlijk invloed uit te oefenen. Daartegen heb ik bezwaar.
Ik wil dus vragen, of Burgemeester en Wethouders nog
niet bereid zouden zijn aan hetgeen ik wil tegemoet te komen
op de basis van evenredigheid zooals ik uiteengezet heb, zoo
dat bijvoorbeeld de organisaties één vertegenwoordiger hebben
op 1000 of 2000 leden. Dan krijgen wij niet het bezwaar dat
het bestuur te groot zou worden.
De heer Knuttel. Ik wensch in zoover de woorden van
den heer van Stralen te onderstrepen, dat de onafhankelijke
vakvereeniging niet in het bestuur der Arbeidsbeurs vertegen
woordigd is, terwijl zij toch een veel grooter aantal leden
hèeft dan de heer van Stralen aangeeft, niet 400 maar
700, 800.
De heer van Stralen zegt: dat hij bedoelt voor zoover bij
de Arbeidsbeurs betrokken. Ik weet dat niet precies, maar
ik meen het algemeen ledental.
Dan wil ik zeggen, dat mijns inziens toch de vertegen
woordiging, zooals de heer van Stralen die wenscht, pas hare
beteekenis krijgt, wanneer de verschillende leden van het
Bestuur daar zitten als vertrouwensmannen van hunne orga
nisaties en zij dus door die organisaties en niet door den
Gemeenteraad worden aangewezen.
Wanneer de Gemeenteraad tenslotte daarin toch weder hot
laatste woord medespreekl, dan wordt de positie, welke die
menschen innemen in het bestuur, uiterst halfslachtig en
kunnen zij zich niet in alle opzichten rekenen hunne organi
saties te vertegenwoordigen. Immers, de Gemeenteraad heeft
altijd de macht om hen te vervangen door anderen, terwijl
Ue organisaties die macht verloren hebben, en zij, wanneer
zij ontevreden zijn over de houding harer vertegen woordigers,
daarin niet kunnen voorzien.
Wanneer de benoeming niet meer door den Raad plaats
had, zou dat een groote verbetering zijn.
De heer van der Pot. M. d. V. In' de eerste plaats heeft
de heer van Stralen er aanmerking op gemaakt, dat op zijn
motie zou gehoord zijn het oude bestuur van de. Arbeids
beurs en niet het nieuwe. Het verwondert mij eenigszins en
ik hoor die opmerking als iets nieuws. Indien het mocht
gebeurd zijn, zooals hij zegt, dan kan ik er bijvoegen, dat
van eenigen opzet om juist het oude bestuur, dat wil zeggen
het bestuur zonder de vertegenwoordigers van de organi
saties, die er na de wijziging van de verordening bijgekomen
zijn, te hooren op zijn motie geen sprake is. Het verwondert
mij daarom, omdat, als ik mij niet vergis, de benoeming
van de beide nieuwe leden heeft plaats gehad in December
van het vorige jaar en Burgemeester en Wethouders spoedig
nadat de heer van Stralen zijn motie had ingediend, het
bestuur van de Arbeidsbeurs hebben gehoord, terwijl het
laatste advies van dat bestuur Burgemeester en Wet
houders wenschten van het eerste advies nog eenige aanvul
ling en hebben de zaak toen voor den tweeden keer in
handen van het bestuur gesteld dateert van 12 Februari.
Ik zou meenen, dat dat nieuwe lid, waarvan de heer van
Stralen sprak, wel zitting had kunnen nemen in dien tijd
en dus aan het uitbrengen van dat advies had kunnen
medewerken.
Wat de zaak zelve betreft, ik acht die niet van veel belang
en ik zal mij dan ook bepalen tot een enkel woord na het
praeadvies, dat Burgemeester en Wethouders hebben uitgebracht.
Ik geloof, dat in het betoog van den heer van Stralen de
beteekenis van het lidmaatschap van het bestuur van de
Arbeidsbeurs wordt overschat, omdat dat bestuur in hoofdzaak
slechts een adviseerend lichaam is, en daarom komt mij een
vertegenwoordiging op de basis van evenredigheid, ook wegens
de daaraan verbonden bezwaren, in het geheel niet noodig
voor. Het meest gewerischte is dat is mijn standpunt en,
naar ik meen, ook het standpunt van Burgemeester en Wet
houders dat de verschillende organisaties van de werklieden
in het bestuur van de Arbeidsbeurs haar stem kunnen doen
hooren, en, als het geval zich voordoet, dat bij de tegenwoordige
samenstelling één organisatie, namelijk deOnafhankelijke.dat
niet kan, dan is dat jammer, maar dan is het nog meer jammer,
dat men bij de laatste wijziging van de verordening niet met
een heel eenvoudig amendement is gekomen, dat strekte om
de uitbreiding van het bestuur van de Arbeidsbeurs in plaats
van met 2 personen te doen geschieden met 4 personen,
waardoor gelegenheid zou zijn ontstaan ook een vertegen
woordiger van de Onafhankelijke organisatie op te nemen.
Dat zou een veel eenvoudiger manier geweest zijn om ver
tegenwoordigers van de organisaties in het bestuur opgenomen
te krijgen dan, zooals men thans doet, namelijk het voorstellen
van een motie om in dat bestuur de organisaties op de basis
van evenredigheid naar de sterkte toe te laten. Die basis van
evenredigheid lijkt mij geheel onnoodig; het komt mij voldoende
voor als de organisaties in dat bestuur haar stem kunnen
doen hooren. Om angstvallig af te wegen hoe sterk de
organisaties zijn en hoe sterk in aantal zijn degenen, die bij
de Arbeidsbeurs betrokken zijn, om daarnaar de zetels in het
bestuur te verdeelen, lijkt mij een eisch, die voor een bestuur
met niet overwegend belangrijke functies als het bestuur
van de Arbeidsbeurs niet behoeft te worden gesteld.
Het heeft Burgemeester en Wethouders -enoegen gedaan,
dat het eenstemmig advies van hot bestuur van de Arbeidsbeurs
is geweest dien weg niet op te gaan, omdat het bestuur de
bezwaren gevoelde, welke verbonden zouden wezen aan de
belangrijke uitbreiding, welke het bij de invoering van het
stelsel der evenredige vertegenwoordiging zou moeten ondergaan.
Al zou die uitbreiding niet zóó groot moeten zijn als ik
aanvankelijk heb gemeend, toch zou bij invoering van het
zuivere stelsel der evenredige vertegen woordiging een belangrijke
uitbreiding noodig zijn en het komt mij voor, dat een getal
van niet meer dan 9 bestuursleden, dat misschien zonder al
te groot bezwaar nog tot 11 zou kunnen worden uitgebreid,
in het belang van een goede behandeling van zaken gewenscht
is. Een groot bestuur leidt tot vorming van een dagelijksch
bestuur, dat de zaken afdoet, terwijl dan de verdere bestuurs
leden er min of meer als versiering bij zitten voor het bijwonen
van een enkele jaarvergadering, maar geen deelnemen aan
de eigenlijke werkzaamheden. Een samenstelling uit 9 leden
acht ik voor een dergelijk bestuur eigenlijk reeds groot genoeg.
Dit is een korte aanvulling op het praeadvies; meer valt
er dunkt mij niet van te zeggen.
Tenslotte wil ik doen opmerken, dat hetgeen de heer Knuttel
wenscht, namelijk dat de benoeming van de leden van het
bestuur van de Arbeidsbeurs zal geschieden door de organisaties,
niet door den Gemeenteraad, alleen kan verkregen worden
door wijziging van de verordening, welke thans niet aan
de orde is.
De heer van Stralen. M. d. V. Nog slechts een enkel
woord. Met betrekking tot hetgeen de heer Knuttel heeft
opgemerkt, wensch ik dit te zeggen. Het is natuurlijk altijd
een bezwaar, dat de leden, die door de organisaties voor dat
bestuur worden aangewezen, door den Raad moeten worden
benoemd, omdat de Raad van een aanbeveling kan afwijken,
maar wat ik indertijd heb bedoeld en nu nog bedoel, zou aan
dat bezwaar al in belangrijke mate tegemoetkomen.
Totnogtoe vroeg, aan de hand van de bestaande ver ordening
het Bestuur der Arbeidsbeurs, als het den Raad zijne aan
beveling wilde doen toekomen, niet aan de betrokken organisaties