414
MAANDAG 26 JULI 1920.
De Voorzitter. Neen, dat gaat niet. Wij moeten heden
die punten afdoen. In de volgende vergadering komeri er
weder andere belangrijke zaken aan de orde.
XXX. Vaststelling van het 3e suppletoir kohier en het 2e
Forensenkohier der plaatselijke directe belasting, dienst
1919—1920.
(Zie Ing. St. No. 252.)
Wordt zonder- beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XXXI. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke
directe belasting, dienst 19191920.
(Zie Ing. St. No. 227.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds te uur.
Voortzetting van de geschorste vergadering des avonds
te 8| uur.
Afwezig is thans, behalve mevrouw BaartBraggaar en de
heeren Sijtsma en Stijnman, de heer van Weeren.
Aan de orde is thans:
XXVII. Praeadvies op het verzoek van de afdeeling Leiden
van den Bond van Nederlatidsche Onderwijzers, inzake de
inrichting van een schoolbioscoop ten behoeve van de leer
lingen der openbare en bijzondere scholen in deze gemeente.
(Zie Ing. St. No. 250).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik zal mijn stem aan dit voorstel
geven, maar ik wil toch even erkennen, dat ik eerr oogenblik
heb geaarzeld. Ik heb mij zelf de vraag gesteld of het nut,
dat ik volmondig erken, dat door een schoolbioscoop wordt
bereikt, wel opweegt tegen het nadeel daarvan, namelijk dat
vroegtijdig aan de kinderen de zucht, het verlangen wordt
geleerd om naar de bioscoop te gaan. Ik heb mij die vraag
gesteld en ik heb een oogenblik geaarzeld en oprecht wil ik
erkennen, dat ik het op dit oogenblik nog niet geheel met
mij zelf eens ben. Misschien vinden sommige heeren of dames
dat een eenigszins bekrompen standpunt, maar ik moet eerlijk
bekennen, dat die vraag bij mij is gerezen.
Ik heb gezegd, dat ik tenslotte mijn stem aan dit voorstel
zal geven, maar, nu men toch niet met een definitief voorstel
komt, maar dit voorstel bij wijze van proef is gedaan, wil ik
aan den geachten Wethouder in overweging geven bij die
proef eenige wijziging in te lasschen. Ik zou namelijk willen
vragen of hij niet aan de hoofden van de bijzondere scholen
van een bepaalde richting, zoo dezen dat mochten wenschen,
dus op uitdrukkelijk verzoek, de gelegenheid wil schenken
om tevoren de films, welke voor hun kinderen worden vertoond,
te zien ik zeg: desgewenscht en op uitdrukkelijk verzoek
en in de tweede plaats of hij aan -de hoofden van bijzondere
scholen van een bepaalde richting op uitdrukkelijk verlangen
de gelegenheid wil geven zeiven de films, die voor hun
kinderen worden vertoond, te verklaren. Ik zeg niet, dat
daarvan een druk gebruik zal worden gemaakt, maar ik kan
mij voorstellen dat een film wordt vertoond, welke de hoofden
van de bijzondere scholen niet zoo gewenscht achten voor
hun kinderen, en ik kan mij nog levendiger voorstellen, dat,
als een of andere film wordt vertoond, de hoofden van scholen
van bepaalde richting er op gesteld zijn daarvan zei ven een
verklaring te geven, omdat die film zich aansluit bij het
onderwijs, dat op hun scholen wordt gegeven, omdat de
strekking van die film ligt in het kader van het onderwijs,
dat aan hun scholen wordt gedoceerd. Ik heb geen amendement
ingediend, omdat ik mij tevreden stel, indien de Wethouder
zal verklaren, dat hij zooveel mogelijk aan de wenschen, welke
ik uitspreek, zal tegemoetkomen.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik begrijp niet waarom de
heer Wilmer dat recht speciaal voor de hoofden van de bij
zondere scholen opeischt, want waarom zouden dan de hoofden
van de andere scholen niet in de gelegenheid worden ge
steld die films te keuren? Vanwaar dat verschil? Bovendien
zullen er bij zooveel hoofden van scholen zooveel zinnen zijn,
dat men nooit tot een oplossing komt. Ik zie dan ook niet
in waarom men een uitzondering zou maken voor de hoofden
van bijzondere scholen.
De heer de Lange. M. d. V. Burgemeester en Wethouders
zeggen, dat met de leiding een onderwijzer belast dient te
worden. Dit zal ook wel juist zijn, maar die onderwijzer zal
uit den aard der zaak wezen een onderwijzer, die in gemeente
lijken dienst is, dus een onderwijzer bij het openbaar onder
wijs. Nu weten wij, wij kunnen het althans weten, dat er
op het gebied van de opvoedkunde nog al verschillende
richtingen zijn en dat die zich ook openbaren bij de onder
wijzers naarmate dezen in dienst zijn van het z.g. neutraal
gemeentelijk onderwijs dan wel bij het confessioneel onder
wijs, hetzij Roomsch-Katholiek, hetzij Protestantsch-Christelijk.
Nu heb ik de vraag van den heer Wilmer zoo opgevat,
dat hij veronderstelt dat door het verschil in paedagogisch
inzicht en in het algemeen door het verschil van levensop
vatting de explicatie van den eenen onderwijzer van een
bepaalde film zou kunnen afwijken van de explicatie van
den anderen onderwijzer, niet individueel maar naarmate de
richting is welke men is toegedaan.
Daarom ondersteun ik de vraag van den heer Wilmer om
de bijzondere onderwijzers, die verbonden zijn aan confessio-
neele scholen in de gelegenheid te stellen om eer de films
voor hunne leerlingen vertoond zullen worden ze te zien,
want ook de keuze der films kan verschillen naarmate men
ander paedagogiseh inzicht heeft. En ook zou ik willen onder
steunen den wensch van den heer Wilmer, dat men die
onderwijzers in de gelegenheid stelde om, als zij dat begeeren,
zelf de verklaring van de films te geven.
Mij dunkt, die beide vragen van den heer Wilmer kunnen
in bevestigenden zin worden beantwoord, met dien verstande
dat het zal moeten gaan zonder extra-kosten voor de ge
meente; dan kan het gemeentebestuur en kunnen ook de
voorstanders van het z.g. neutraal onderwijs daartegen geen
bezwaar hebben.
Ik hoop, dat de vragen van den heer Wilmer op bevredi
gende wijze beantwoord zullen worden, omdat dan het stre
ven om de schoolbioscoop ten dienste te kunnen stellen voor
het geheele gemeentelijke onderwijs te Leiden beter tot zijn
recht zal kunnen komen.
De heer Oostdam. Ik wensch een enkel woord te spreken
over de kosten kwestie.
Er staat in de toelichting, dat met de leiding een onder
wijzer belast dient te worden. Deze zal natuurlijk in de weken,
gedurende welke in de bioscoop les gegeven wordt, verlof
moeten hebben; dan gaat zijn salaris door. Maar nu wordt
in de kostenberekening uitgetrokken als salaris voor den leider
f 60.— per week. Dus die onderwijzer krijgt behalve zijn
salaris, dat doorgaat, nog f 60.per week bovendien voor
het uitzoeken en vertoonen van de films. Ik acht dit een vrij
overbodige suppletie op zijn traktement. De man behoeft ge
durende de weken, dat hij de bioscoop vertoont, niet in de
klas te staan; hij doet dan ander werk voor de gemeente, en
ik meen dat zulks niet extra beloond behoeft te worden, tenzij
hij daarvoor buitengemeen lang zou moeten arbeiden, maar
dat geloof ik niet, want het gebeurt alles tijdens de schooluren
zijn werktijd wordt er dus niet door verlengd.
Verder meen ik, dat wij er niet komen 'met 8 keer verlof
per jaar voor dien onderwijzer. Een film uitzoeken en die
vooraf uitleggen aan de onderwijzers, dat zal hij niet in dezelfde
week kunnen doen. Het uitkiezen van films is niet zoo'n ge
makkelijke karwei; het is tijdroovend. Ik zelf heb het «voor
recht" gehad lid te zijn van de Bioscoopcommissie. Met het
zien van een vijftal films gaat allicht een middag heen.
Wij zullen er dus niet vanaf zijn met 8 weken verlof per
jaar; de onderwijzer zal meerdere keeren verlof moeten hebben.
In één woord, de positie van dien leider is mij nog niet
geheel duidelijk en ik zou dienaangaande nadere inlichtingen
willen hebben.
In elk geval vind ik het niet noodzakelijk, dat hij, die in
vasten gemeentedienst is, nog extra beloond wordt als hem
zonder vermeerdering van zijn werktijd iets buiten zijn eigen
lijke onderwijstaak wordt opgedragen.
De heer van der Lip. M. d. V. Er zijn tegen ons voorslel
geen bezwaren ingebracht; alleen zijn enkele vragen gedaan.
De vraag van den heer Wilmer, ondersteund door de h< eren
de Lange en Oostdam, is deze, of de mogelijkheid bestaat, dat
de hoofden van de bijzondere scholen de films, alvorens deze
worden vertoond, zullen kunnen zien en dit zal natuurlijk
wel de bedoeling zijn kunnen beoordeelen, dat zij er hun
goedkeuring aan kunnen hechten. Ik geloof, dat de heeren
bezwaren zien waar die niet bestaan. Het ligt voor de hand,
dat de leider, die met het uitzoeken van de films zal belast
worden bij het uitkiezen van dien leider zullen wij natuurlijk
goed uitkijken alleen die films zal nemen, welke in geen
enkel opzicht aanstoot kunnen geven. Ik geloof, dat de heeren
daarvan wel zeker kannen zijn, en om nu aan de hoofden
van de bijzondere scholen als het ware het recht van veto
over de films te geven, lijkt mij niet de goede weg. Terecht