MAANDAG 21 JUNI 1920. 343 XXIV. Praeadvies op het verzoek van Mej. H. C. Noij, ora eervol ontslag als onderwijzeres in de Fransche taal aan de Meisjesschool 2e klasse en aan de Jongensschool 2e klasse. (Zie Ing. St. No. 186.) Wordt zonder beraadslaging ol hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XXV. Praeadvies op het verzoek van J. L. van Heteren,om eervol ontslag als onderwijzer aan de school 3e klasse No. 3. (Zie Ing. St. No. 205.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XXVI. Praeadvies op het verzoek van mejuffrouw H. E. H. Meykamp, om eervol ontslag als onderwijzeres aan de school der 3e klasse No. 5. (Zie Ing. St. No. 190.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XXVII. Praeadvies op het verzoek van G. B. Engeltjes, om eervol ontslag als hoofd der Herhalingsschool voor meisjes. (Zie Ing. St. No. 187.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XXVIII. Praeadvies op het verzoek van H. Hazelhorst, om eervol ontslag als Waag- en Ijkmeester. (Zie Ing. St. No. 206.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XXIX. Voorstel tot verhuring van het open erf aan de Kaarsenmakersstraat, achter het perceel Waardgracht No. 27, aan J. van Rossen. (Zie Ing. St. No. 193.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXX. Voorstel tot verhuring van het perceel Zonneveld straat No. 14, aan A. Huysman. (Zie Ing. St. No. 194.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Groeneveld. M. d. V. Dit huis was nimmer ver huurd en volgens de Huurcommissiewet moet de huurprijs in zulk een geval geschat worden door de huurcommissie, maar Burgemeester en Wethouders zijn aan het loven en bieden gegaan omtrent het vaststellen van den huurprijs, wat buiten de bevoegdheid van de gemeente ligt. Ik weet niet wat deze heele geschiedenis beteekent, want de vast stelling van den huurprijs, zooals die nu heeft plaats gehad, heeft absoluut geen waarde; zij moet zonder meer door de Huurcommissie geschieden. In de practijk is het niet zoo erg, maar ik zie hierin een streven van de gemeente om een sociale wet te negeeren. Het staat voor mij vast, dat de ge meente, dat doende, een strafbaar feit pleegt. De heeren moeten daarom niet lachen, want het is heusch niet belache lijk; het bedingen van een niet goedgekeurden huurprijs is strafbaar. De heer Bots. M. d. V. Ik geloof, dat de heer Groeneveld dwaalt. Hetgeen wij doen is uitspreken, dat wij het huis voor dien prijs willen verhuren, en daarna komt pas de be handeling bij de Huurcommissie, wat de goedkeuring betreft. Men kan het best een vergelijking maken met een engage ment: de voogd moet toestemming geven tot het huwelijk, maar dan zijn de beide jongelui het reeds lang met elkander eens. Dit doet echter niets af aan de rechten van den voogd. De heer van Stralen. M. d. V. De heer Bots meent, dat hetgeen de gemeente doet, toelaatbaar is, maar ik moet toch het betoog van den heer Groeneveld onderstrepen. Wat de gemeente doet, is in strijd met de wet. Ik heb hier vóór mij het Koninklijk Besluit ter uitvoering van de Huurcommissie wet. Daarin staat in artikel 31: »Hij, die in eene gemeente, waarvoor eene Huurcommissie is ingesteld, voor het eerst eene woning wil verhuren, welke vóór of op 1 Januari 1916 niet is verhuurd geweest, wendt zich, onafhankelijk van de huurwaarde der woning, vooraf tot de Huurcommissie met het schriftelijk verzoek den huur prijs van 1 Januari 1916 van die woning te schatten." De heer de Lange wrijft al in zijn handen en zal mij tegen werpen dat in dit geval de Raad de verhuurder is, dus dat de Raad eerst den huurprijs zal moeten vaststellen, waarna hij bij de Huurcommissie schatting vraagt van den huurprijs dier woning. Die redeneering is onjuist. De Raad heeft eigenlijk niets vast te stellen; de Huurcommissie heeft iets vast te stellen. De woning was op 1 Januari 1916 onverhuurd; er bestaat dus geen huurprijs voor die woning. Nu moet niet de Raad den huurprijs vaststellen neen, de Huurcommissie moet de woning schatten, den huurprijs ambtshalve vaststellen en dan kan die woning tegen dien prijs verhuurd worden. Dus ik geloof, dat Burgemeester en Wethouders een verkeerde meening daaromtrent hebben en dat het noodig zou geweest zijn om de Huurcommissie den huurprijs der woning te laten schatten. Ik heb de stukken, op deze zaak betrekking hebbende, in gezien en ik heb eruit bemerkt, dat een van de reflectanten naar die woning nog al ontevreden is over de wijze, waarop hij meent door het gemeentebestuur behandeld te zijn. Toen hij deze woning wilde huren, is hem gevraagd, welken huurprijs hij wenschte te betalenen toen hij vroeg, welke huurprijs door anderen geboden was, is hem dat niet medegedeeld. Hem is gevraagd, welken huurprijs hij zou willen verwonen, en dat is opgevat als een poging van het gemeentebestuur om den huurprijs dier woning zoo sterk mogelijk op te voeren, en dat neemt hij de gemeente kwalijk. Het zou gewenscht zijn, dat eens blijkt of dat al dan niet zoo is. De meening zou anders kunnen postvatten, dat de gemeente, als zij overgaat tot verhuring van hare eigen woningen, daarvoor een zoo hoog mogelijken prijs tracht te bedingen. Ik meen, dat de gemeente hier niet een huurprijs mag overeenkomen met den huurder, doch dat zij eerst de Huur commissie den huurprijs moet laten schatten. De heer de Lange. M. d. V. Ik zou willen zeggen, dat de Raad zijne verplichtingen moet nakomen. De Gemeentewet is ouder dan de Huurcommissiewet en zegt in artikel 138: »Hij" de Raad »besluit omtrent het verhuren, ver pachten of op eenige andere wijze in gebruik geven der gemeente-eigendommen." Daaronder valt natuurlijk ook het vaststellen van de huur prijzen en mij dunkt dat deze bepaling niet buiten werking gesteld kan worden door een wet, die later gekomen is. De Raad is verplicht een besluit te nemen omtrent het verhuren. De heer Groeneveld. Ik weet, dat zonder medewerking van den Raad deze woning niet verhuurd kan worden, maar eerst zal de huurprijs geschat moeten worden door de Huur commissie en daarna moet er een voorstel komen bij den Raad om de woning aan den een of ander voor dien prijs te verhuren. Een andere weg is er niet. Hetgeen de heer de Lange zegt is volkomen onjuist. Men kan de Huurcommissiewet niet negeeren; die bestaat eenmaal en daarnaar zal de gemeente zich te gedragen hebben, ook al is die sociale wet niet sympathiek aan sommige Raadsleden. De heer Bots. Het is er niet om te doen de Huurcom missiewet te negeeren, maar voor den geregelden gang van zaken is het gewenscht dat wij vooraf bij verhuren en huren weten, hoe ten naastenbij de huurprijs moet zijn. Wat betreft den anderen sollicitant voor deze woning, de bedoeling is niet geweest om den huurprijs zoo hoog mogelijk op te voeren. De vraag is alleen geweest, in welken prijs de bewuste persoon een woning zocht, en hij noemde een prijs van ƒ400.a ƒ600.—. Hij heeft dadelijk dezen prijs geboden. Van opjaging van den huurprijs was geen sprake. De heer van der Lip. M. d. V. Ik geloof, dat de heer van Stralen zich ten onrechte op de door hem aangehaalde bepa ling van het Koninklijk besluit beroept. De Huurcommissie zal de huurwaarde wel moeten schatten, maar zij zal wel vooraf aan den verhuurder vragen voor welken prijs hij het perceel zou willen verhuren. De heer van Stralen. Zoo gaat het niet. De heer van der Lip. Ik geloof wel, dat de Huurcommissie zal vragen aan den verhuurder, welken prijs hij zich had gedacht. Daarom brengen wij deze zaak ook hier, opdat bekend zal zijn welke huurprijs den Raad billijk voorkomt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 9