MAANDAG 21 JUNI 1920.
339
te vertolken. Wij zien er geen bezwaar in het kan zich
voordoen dat een sollicitant bij zijn sollicitatie mededeelt,
dat hij eventueel een benoeming alleen dan zal kunnen aan
nemen, als hij eenige periodieke verhoogingen boven het
aanvangssalaris zal kunnen krijgen. Dan kan men bij het
opmaken van de voordracht met dien eisch rekening houden
en dan kan men zich afvragen of die sollicitant zoozeer boven
de anderen uitsteekt, dat men hem toch een plaats op de
voordracht waardig keurt en zoo ja, dan kan men tegelijk
voorstellen hem die periodieke verhoogingen toe te kennen.
Wat wij niet goed vinden, is echter al is er voor de
houding'van den heer Neisingh in dit geval wel eenige ver
klaring te vinden dat iemand solliciteert, op de voordracht
komt en, als hij daarop staat, zegt: ik kan een eventueele
benoeming alleen aannemen, als ik eenige periodieke verhoo-
ginger. krijg. Dat is degenen, die de benoeming moeten doen,
het mes op den keel zetten. Dat zouden wij vooral ook als
precedent verkeerd vinden. Iemand, die bij zijn sollicitatie
geen beding heeft gemaakt, wordt geacht gesolliciteerd te
hebben op de voorwaarden, die bij de oproeping gesteld zijn.
Burgemeester en Wethouders vinden, ofschoon zij erkennen
de bezwaren, verbonden aan het langer voortduren van de
vacature, het bezwaar van het scheppen van een precedent
in deze zoo groot, dat zij met het voorstel van den heer
Bots niet kunnen meegaan.
Ik zelf heb ook met den hoer Neisingh een onderhoud
gehad en ik heb den indruk gekregen, dat het lang niet
zeker is, dat hij, wanneer hij benoemd wordt, zonder dat
hem die periodieke verhoogingen worden toegekend, de be
noeming niet zal aannemen. Er is kans daarop, omdat hij in
Groningen No. 2 op de voordracht staat en No. 1 zich heeft,
teruggetrokken. In Groningen moet nu een nieuwe voordracht
worden gemaakt en er is dus kans, dat hij daarop als No. 1
zal worden geplaatst, maar dat is nog niet zeker.
Het is dus niet onmogelijk, dat hij hier bij eventueele
benoemipg op de voorwaarde van het minimum-salaris komt.
Wij moeten mijns inziens dat afwachten.
De Voorzitter. Ik wensch aan het gesprokene door den
heer van der Pot het volgende toe te voegen. Een paar heeren
hebben gezegd, dat het hen had bevreemd, dat wij deze zaak
niet in het geheim hebben behandeld. Wij hebben dat met
opzet niet gedaan, omdat, als vlak vóór een benoeming een
geheime vergadering wordt gehouden, er gedacht wordt, dat
het over persoonlijke aangelegenheden gaat, terwijl het hier
een geheel andere zaak is; daarom vond ik het beter deze
kwestie in het openbaar te behandelen.
Wannepr vóór een benoeming een besloten vergadering
plaats heeft, dan gaat het bijna altijd om de capaciteiten of
andere persoonlijke hoedanigheden van de voorgedragen per
sonen. Als men nu een besloten vergadering had gehouden,
dan zoh men allicht gedacht hebben: is er iets op die can-
didaten aan te merken Daarom hebben wij het niet gedaan.
Burgemeester en Wethouders konden onmogelijk tot een
decisie komen ik wist persoonlijk pas van morgen om half 12
uur dat die brief ingekomen is. Wij weten het nu eerst en
zoodoende hebben wij de zaak niet ampel kunnen bespreken.
Wij hebben het dus overgelaten aan den Wethouder, die natuur
lijk speciaal meer de verantwoordelijkheid daarvoor draagt.
Dat is de reden waarom er geen voorstel van Burgemeester
en Wethouders is.
Handhaaft de heer Bots zijn voorstel?
De heer Bots. Ja, Mijnheer de Voorzitter.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer Bots wordt in stemming gebracht
en met 16 tegen 7 stemmen verworpen.
Tegtyn stemmen de heerenSijtsma, Pera, van der Lip,
van der Pot, Stijnman, de Lange, Eikerbout, Kuivenhoven,
Oostdam, Leman, van Tol, van Stralen, Splinter, van der Zeeuw,
Oostveen en Heemskerk.
Vóór stemmen de heeren: Bots, de la Rie, Wilmer van
Gruting, van Hamel, Dubbeldeman en Bisschop.
(De heeren van Hamel en Splinter waren inmiddels ter
vergadering gekomen).
Vervolgens wordt benoemd tot Bouwkundig Hoofdambtenaar
bij Gemeentewei ken in den rang van Hoofdambtenaar met
22 stemmen, de heer J. Neisingh 2 stemmen waren uitgebracht
op den heer P. van der Knaap.
(Mevrouw Dubbeldeman—Trago was inmiddels ter vergadering
gekomen).
TIL Benoeming van een Leeraar in het teekenen aan de
afd. A der Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen.
(Zie Ing. St. No. 185).
Wordt benoemd met 17 stemmen de heer H. van Batenburg;
de heer B. Merema verkreeg 6 stemmen, terwijl 1 biljet in
blanco was.
IV. Benoeming van een onderwijzer(es)-plaatsvervangend
hoofd der school 3e klasse No. 1.
(Zie Ing. St. No. 192).
Wordt benoemd met algemeene (24) stemmen de heer
J. M. Vos.
V. Benoeming van eene onderwijzeres aan de Meisjesschool
le klasse.
(Zie Ing. St. No. 200).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Sijtsma. Met groote verwondering heb ik deze
voordracht gezien. Er is absoluut geen rekening gehouden
met het bericht van het hoofd der school, dat, op één na,
geheel andere personen had voorgedragen. De Schoolopziener
heeft er andere personen naast gesteld, die, naar ik gehoord
heb en mij bij onderzoek is gebleken, niet die aanspraken
hebben als degenen, die door het hoofd der school zijn voor
gedragen.
Nu zou ik gaarne weten, hoe de vork in den steel zit.
Op de voordracht, door het hoofd der school ingediend, komt
een dame voor, die reeds vrij lang onderwijzeres is en volgens
het bericht van het hoofd der school hare sporen heeft verdiend.
Nu is die voordracht genegeerd, terwijl op de voordracht van
Burgemeester en WethoudersTinder anderen de naam van een
meisje voorkomt, dat pas onderwijzeres is, althans kort geleden
nog volontair was, namelijk, mej. Blom. Deze komt er trouwens
maar als figurant op voor, want zij staat op een andere
voordracht No. één.
Het lijkt mij eenigszins vreemd, dat men aldus te werk
gaat en ik zou dienaangaande gaarne eenige nadere inlichtingen
van den Wethouder vernemen. Misschien zullen wij daarin
aanleiding vinden er iets meer nog van te zeggen.
In elk geval kan ik mij op het oogenblik met deze voordracht
niet vereenigen.
De heer de Lange. Het gaat mij in deze zaak als den heer
Sijtsma. Ook ik heb tot mijne groote bevreemding gezien,
dat de Arrondissements-schoolopziener in zijn advies geheel
afwijkt van het bericht van het hoofd der school, en met nog
meer bevreemding heb ik gezien, dat Burgemeester en Wet
houders zich geheel confirmeeren aan het advies van den
Arrondissements-schoolopziener en in hun voordracht met geen
enkel woord motiveeren, waarom zij volkomen negeeren het
bericht van het hoofd der school.
Het hoofd der school beveelt met grooten aandrang aan
mej. Plasschaert, die naar ik meen ook tijdelijk aan die school
werkzaam was, met de mededeeling, dat zij de noodige
geschiktheid heeft om als onderwijzeres aan haar school op
te treden. De Schoolopziener schuift haar van de tafel af,
omdat zij niet de acte Fransch heeft, welke zij aan die school
niet noodig heeft. Burgemeester en Wethouder s nemen klakke
loos over het advies van den Arrondissements-schoolopziener
waaraan zij niet gebonden zijn, en negeeren volkomen het
bericht van het hoofd der school, die hier al zooveel jaren
arbeidt.
Het doet mij leed, dat in deze zaak zoo gehandeld is,
vooreerst ten aanzien van het hoofd der school, en in de
tweede plaats ten opzichte van mej. Plasschaert, die veel
meer dienstjaren heeft dan degenen, die nu op de voordracht
voorkomen.
De heer van Hamel ontkent dit. Mej. Plasschaert heeft de
onderwijzersacte behaald in 1902, mej. Saraber in 1915, mej.
Frank in 1908; mej. Schnabel heeft de onderwijzersacte behaald
in 1916, mej. Blom eerst in 1919.
Mej. Plasschaert heeft dus een belangrijk grooter aantal
dienstjaren dan alle andere genoemde onderwijzeressen; zij is
ook aan die school werkzaam geweest en heeft daar goed voldaan.
De heer Sijtsma voegt mij toe, dat zij daar nooit geweest
is. Dan vergis ik mij daarin. Maar het advies van het hoofd
der school is in elk geval zeer beslist ten haren gunste.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil vragen, of het wel juist
gezien is van den schoolopziener om zijn voorkeur van de
eene of andere sollicitante te laten afhangen van het al dan
niet bezitten van de acte Fransch, vooral nu toch onlangs, bij
de wijziging van de wet op het lager onderwijs, besloten is
het leeren van Fransch op de lagere school af te schaffen.
Wat hebben wij dus nu nog te vragen, of de een of andere
sollicitant de acte Fransch bezit? Het bezit van die acte moet
wijzen op een beetje breedere ontwikkeling, maar er zijn toch
andere voorwaarden te stellen en andere onderzoekingen te
doen om er achter te komen wat de ontwikkeling van de