338
MAANDAG 21 JUNI 1920.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik kan mij met het voorstel van
den heer Bots niet vereenigen. Wij hebben een oproeping
gedaan, op die oproeping zijn sollicitanten gekomen en nu
komen die sollicitanten vertellen: misschien zult gij mij be
noemen, maar gij krijgt mij niet voor het uitgeloofde trakte
ment! Om er dadelijk meer op te leggen, daarvoor gevoel ik
niets. Als No. 1 te Groningen op een salaris van f 4500.
wordt benoemd, zal hij vermoedelijk niet met die twee perio
dieke verhoogingen tevreden zijn en zullen wij nog meer
moeten geven.
Bovendien hebben wij een voordracht van twee personen.
Ik heb uit de stukken gezien, dat No. 2 ook goed werd
geoordeeld, al werd aan No. '1 de voorkeur gegeven. Wij zijn
dus ook in de gelegenheid No. 2 te benoemen of heeft die
denzelfden eisch gesteld?
De heer Bots. Ja.
De heer Sijtsma. Ik kan mij met dergelijke eischen niet
vereenigen. Dan moet er maar weer een nieuwe oproeping
worden gedaan. Er is een lange lijst van sollicitanten en wij
kunnen dan eerst probeeren of de anderen willen komen voor
het uitgeloolde salaris. Die weten niet of er periodieke ver
hoogingen bij zullen komen.
De heer de Lange. M. d. V. Ik zou den heer Bots in over
weging willen geven zijn voorstel in te trekken. Ik ben er tenslotte
niet tegen om, als wij een goede benoeming hebben gedaan
en die goede benoeming zou geen effect kunnen sorteeren, in
te gaan op een daarna komend verzoek om het salaris te ver-
hoogen, maar ik ben er beslist tegen om, voordat de benoeming
plaats heeft, in het voorstel van den heer Bots te treden. Ik
zal dus tegen dit voorstel stemmen, ofschoon er omstandig
heden kunnen zijn, waaronder ik genegen ben een verzoek tot
het toekennen van een paar periodieke verhoogingen, in te
willigen.
Ik adviseer daarom den heer Bots zijn voorstel in te trekken.
Ik twijfel er niet aan of, als de heer Neisingh mocht worden
benoemd en het mocht een onoverkomelijk bezwaar zijn de
benoeming te aanvaarden tegen het in uitzicht gestelde salaris,
dat dan de Raad in zijn meerderheid wel genegen zou zijn
aan dat bezwaar tegemoet te komen, maar ik wil in elk geval
vóór de benoeming de vrijheid van de gemeente niet prijs
geven.
De heer Heemskerk. M. d. V. Na hetgeen de heer Sijtsma
gezegd heeft, kan ik zeer kort zijn. Alleen wil ik vragen aan
den Wethouder, of zoowel de heer Neisingh als de heer van
der Knaap van den Wethouder de toezegging gehad hebben,
vóórdat zij op de voordracht geplaatst werden, dat deze ver
hoogingen toegestaan zouden worden. Anders verwondert mij
wel de loop van zaken. Ik heb 2 dagen geleden den heer
Neisingh bij mij gehad om mij te verzoeken om miju stem
op hem uit te brengen; een teeken, dat hij bijzonder prijs
stelt op een benoeming. Wanneer dus de Wethouder hem
geene toezegging gedaan heeft, dan meen ik toch wel te
mogen aannemen, dat de heer Neisingh wel genegen zal zijn
om onder de gewone voorwaarden de benoeming te aan
vaarden.
De heer van Gruting. M. d. V. Ik kan mij vereenigen met
het voorstel van den heer Bots.
Wij hebben al zooveel moeite moeten doen om een goeden
candidaat op de voordracht te krijgen, en nu vind ik, waar
zoo iets vooruit gezegd wordt, dat er alle aanleiding is daar
aan gevolg te geven.
De heer van Hamel. Ik vind dat de heer Bots klaren wijn
schenkt en ik meen dat het, zooals de heer Bots wil, een
veel beter systeem is dan het systeem, dat de heer de Lange
voorstaat.
Wanneer wij niet deze discussie gehad hadden, dan kon
men misschien zeggenwij zullen het eens probeerenmaar
nu het eenmaal deze koers is uitgegaan, zou ik het toch wel
een beetje vreemd vinden om den weg uit te gaan, dien de
heer de Lange wil inslaan. Immers, de heer Neisingh leest
toch ook, wat wij hier besproken hebben, en ik zou dus
denken, dat bij ook wel zal zeggen: neen, dan doe ik het
toch niet. Dan zitten wij over 3 weken weder voor precies
hetzelfde.
Het is een juist standpunt van den heer Bots, dat hij
klaren wijn schenkt aan den Raad en niet eerst over eenige
weken daarmede bij den Raad komt.
De heer Heemskerk deelt mede, dat hij eenige dagen ge
leden een bezoek van den heer Neisingh gehad had. Ja, de
heer Neisingh heeft mij ook verteld, dat hij op de voordracht
te Groningen no. 2 stondhij had vernomen dat no. 1 zou
bedanken en het gevolg daarvan was dat hij dan alle moge
lijke kans had op een benoeming. Hij heeft mij toen ook
ronduit verklaard, dat hij de benoeming te Leiden niet zou
aannemen, wanneer hij niet eenige vervroegde verhoogingen
kreeg.
Wij kunnen nu wel zeggen: wij doen het niet; maar dat
zou dan beteekenen, dat wij dan misschien weder een heelen
tijd zouden zitten zonder een ambtenaar, dien wij hoog
noodig hebben.
Ik vind het jammer, dat het zoo geloopen is, maar wat
zal men eraan doen? Het is eenmaal zoo; de salarissen wor
den, helaas, overal zoo hoog opgeschroefd. Ik zeg: »helaas",
want op die manier is er geen eind aan.
Dat is het gevolg van den toestand en sommige heeren
hier hebben daaraan hard medegewerkt.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik kan niet medegaan met
het voorstel van den heer Bots.
Nog zeer onlangs hebben wij voor deze en andere categorieën
ambtenaren de salarissen bepaald naar recht en billijkheid,
zooals toch het standpunt van Burgemeester en Wethouders
zal zijn. Nu acht ik het een verkeerd systeem, om alleen omdat
een van de personen, die op de voordracht geplaatst zijn, niet
bereid is tegen dat salaris in dienst te treden, dat salaris
te verhoogen.
Bovendien staat het niet vast, dat het voor de gemeente
onmogelijk is voor het vastgesteld salaris een functionnaris te
krijgen. Alleen wanneer dat vaststond, zou ik kunnen over
wegen om mede te werken aan verhooging van het salaris.
Ik meen echter, dat er naast deze beide heeren nog wel
andere sollicitanten geweest zijn. Het is best mogelijk, dat
daaronder nog geschikte krachten te vinden zijn, bereid om
deze functie te aanvaarden zonder de bezwarende bepaling,
welke deze heeren gesteld hebben.
Ik zou er dus het meeste voor gevoelen, als vaststaal, dat
deze beide voorgedragenen niet bereid zijn om op het vast
gesteld salaris in dienst te treden, dat Burgemeester en Wet
houders deze voordracht terugnemen en een nieuwe oproeping
doen. Dan kunnen degenen, die daarop reflecteeren, weten
dat de gemeente zeker niet bereid is om voorloopig te gaan
boven het bedrag, dat onlangs als salaris voor deze functie is
vastgesteld.
Met hetgeen de heer de Lange wil, kan ik mij ook niet
vereenigen, dat komt, langs een omweg, op hetzelfde neder.
De heer de Lange wil eerst benoemen en dan, gezien deze
discussies, tot den benoemde zeggengij krijgt nu het salaris,
dat gij bedongen hebt. Ik meen echter, dat de gemeente zich
niet moet vastleggen en daarom acht ik het beste, dat deze
voordracht wordt teruggenomen en een nieuwe benoeming
plaats heeft.
De heer de Lange. Dat komt, omdat ik vind, dat het niet
getuigt van een buitengewoon goed beleid bij den Wethouder
Bots, dat hij vlak vóór de benoeming met een dergelijk
voorstel komt. Was hij daarmede nog gekomen in een ge
heime vergadering, dan stond de zaak nog anders, maar hij
komt er mede in het openbaar. Ik heb zelf medegewerkt aan
deze voordracht in de overtuiging, dat de gemeente in den
heer Neisingh een goeden ambtenaar zou krygen, en ik zou
dien goeden ambtenaar niet willen loslaten voor enkele
honderden guldens per jaar, te meer omdat het niet gemak
kelijk is goede technische ambtenaren te krijgen. De heeren
moeten niet vergeten, dat dit de tweede voordracht al is.
Ik heb Zaterdagavond den heer Neisingh nog gesproken en
nu bevreemdt het mij toch een weinig, dat hij, terwijl hij
wist, dat ik er aan heb medegewerkt om hem op de voor
dracht te plaatsen, mij over dien eisch van twee periodieke
verhoogingen geen woord heeft gezegd. Hij deelde mij echter
mede wat hij ook bij andere heeren heeft gezegd, n.l. dat hij
het op prijs zou stellen benoemd te worden.
De heer van Stralen. Heeft hij niets anders gezegd?
De heer de Lange. Neen!
De heer Bots. M. d. V. Ik heb een brief van 19 Juni van
den heer Neisingh, en een, een paar dagen vroeger, van No. 2
der voordacht, waarin beide heeren vragen om die periodieke
verhoogingen en de heer Neisingh verklaart, dat het hem
gemakkelijker zal zijn de keuze op Leiden te doen vallen,
wanneer hem die periodieke verhoogingen worden toegestaan.
De heer Neisingh heeft mij Zaterdagavond verklaard, dat, al
was het traktement in Groningen hooger, hij liever naar
Holland ging dan naar Groningen. Dat zou hem, indien hij
de gevraagde verhoogingen kreeg, doen besluiten deze benoeming
aan te nemen. Ik weet, dat hij in dien geest ook bij andere
heeren heeft gesproken.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik wensch even iets te
zeggen in de hoop daarmede ook het gevoelen van de meer
derheid van het college van Burgemeester en Wethouders