MAANDAG 21 JUNI 1920. 337 meester eri Wethouders zeer ernstig onder de oogen moeten zien, maar uit een algemeen oogpunt, en juist daarom stellen Burgemeester en Wethouders voor het voorstel van den heer Groeneveld in hunne handen te stellen om praeadvies. De heer Groeneveld mag stemmen zooals hij wil, maar ik begrijp niet hoe dit voorstel iets te maken kan hebben met de° reorganisatie van het onderwijs aan de Hoogere Burger school voor Meisjes. Indien de meerderheid van den Gemeenteraad met deze motie medeging, dan zouden wij datgene, wat de heer Groene veld alleen voor de Hoogere Burgerschool voor Meisjes wenscht, voor alle scholen moeten invoeren, maar doet de meerder heid van den Raad dat niet, dan gaat het niet aan uit rancune te zeggennu wil ik die reorganisatie van het onder wijs ook niet. Ik acht den heer Groeneveld ook veel te verstandig om dat te doen. Wat Burgemeester en Wethouders voorstellen is de meest royale en beste wijze van behandeling van deze motie. Ik wil, als de heeren zulks wenschen, het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming brengen. De heer van der Lip. M. d. V. Ik wensch nog iets toe te voegen aan hetgeen u gezegd hebt. De quaestie, waarop de motie betrekking heeft, is ook al verleden jaar bij de behandeling der begrooting ter sprake gebracht en ik heb toen de toezegging gedaan, dat ik een herziening van de regeling der schoolgelden ter hand zou nemen. Ik heb dat gedaan en die zaak is al zoo ver gevorderd, dat binnenkort den Raad voorstellen zullen bereiken om de schoolgeldregeling op andere wijze in te richten. Daarbij zal dan overwogen kunnen worden in hoeverre aan het verlangen van den heer Groeneveld kan voldaan worden. Waar wij dus dit onderwerp binnenkort in den Raad te behandelen krijgen, en dan natuurlijk niet alleen voor deze school maar ook voor andere, zou ik het niet willen vast koppelen aan ons voorstel tot reorganisatie van de Meisjes- Hoogere Burgerschool. Ik hoop dan ook niet, dat de heeren hun stem over dit laatste voorstel afhankelijk zullen stellen van de schoolgeld regeling, want deze kunnen wij natuurlijk nu niet behan delen en het heeft, zooals door u, Mijnheer de Voorzitter, reeds opgemerkt is, ook niets met ons voorstel in zake de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te maken. De heer Sijtsma. M. d. V. Gaarne wil ik mij aansluiten bij hetgeen u en de Wethouder van Onderwijs gezegd hebben. Ik geloof niet, dat het in het belang van de motie van den heer Groeneveld zou zijn, indien zij bij deze reorganisatie van de Meisjes-Hoogere Burgerschool aan de orde kwam. Wij willen over die motie nog wel eens nadenken en, indien zij vandaag werd verworpen, dan zou dat zijn een vooruitloopen op de voorstellen, welke blijkbaar door Burgemeester en Wethouders in overweging genomen zijn. Ook mij lijkt het, gelijk gij reeds gezegd hebt, dat de heer Groeneveld veel te verstandig is om deze motie vast te koppelen aan een zaak, die er niets mede te maken heeft. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. 10°. Motie van den heer van Stralen, in zake de ontbinding van het contract van verpachting van het baggerwerk met P. van Ulden. Deze motie luidt als volgt: De Raad, constateerende het feit, dat de pachter van het baggerwerk der Gemeente en bijkomende werkzaamheden in gebreke is gebleven, de hem bij contract opgelegde verplichtingen na te komen; van meening dat de ontstane stagnatie beteekent eene be nadeeling van het gemeentebelang, besluit de pachtovereenkomst met den heer P. v. Ulden te doen eindigen en het baggerwerk. der Gemeente en bijkomende werkzaamheden in gemeentebeheer te nemen. J. J. v. Stralen. De Voorzitter. Ik wil er even op attent maken, dat er wel boven staat: »motie", maar dat het geen motie is. Het is een voorstel, want er wordt voorgesteld een Raadsbesluit te nemen, terwijl een motie altijd de wenschelijkheid van iets uitspreekt. Nu geloof ik, dat de beste wijze van behandeling deze is, dat dit voorstel wordt behandeld bij punt 35 van de agenda, want het is als het ware een amendement op de conclusie van Burgemeester en Wethouders. Ik stel dus voor dit voorstel van den heer van Stralen te behandelen bij punt 35 van de agenda. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. 11°. Verzoek van het Bestuur van den Leidschen Voetbal bond, om len spoedigste over te gaan tot de inrichting en beschikbaarstelling van een gemeentelijk sportterrein. De beslissing omtrent de wijze van behandeling wordt aan gehouden, aangezien het verzoek te laat is ingekomen. De Voorzitter. Ik kan de vergadering ten slotte nog mede- deelen, dat de klachten over de minder goede bediening van de telefoon, onlangs geuit door den heer J. P. Mulder, door Burgemeester en Wethouders zijn ter kennis gebracht van den Directeur-Generaal van de Posterijen en de Telegrafie en dat thans van dien Directeur het volgende antwoord is inge komen 's-Gravenhage, 8 Juni 1920. In antwoord op nevenvermeld schrijven heb ik de eer U mede te deelen, dat maatregelen zijn getroffen voor een ver scherpt toezicht ten centraalbureele van het locale telefoonnet te Uwer stede, waardoor klachten als door U aangeduid, naar wordt vertrouwd, niet meer zullen voorkomen. Afdoende ver betering in de telefoonbediening zal echter eerst kunnen worden verkregen als het centraal-bureeel van het locale net in het rijks-telegraafkantoor zal zijn ondergebracht en aldaar een nieuwe centrale die reeds is ontworpen voor het verkeer zal zijn opgesteld. De Directeur-Generaal E. P. Westerveld. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. Aan de orde is: I. Benoeming van een Stads-geneesheer. (Zie lng. St. No. 184). De Voorzitter. Mag ik den heeren Oostdam, Wilmer, Dubbeldeman en van der Zeeuw verzoeken het stembureau uit te maken? Wordt besloten met algemeene (21) stemmen den heer J. A. Schreuder, met ingang van 1 Juni 1920 weder voor den tijd van drie jaren, in zijne betrekking van Stads geneesheer te bestendigen. II. Benoeming van een Bouwkundig-Hoofdambtenaar bij Gemeentewerken. (Zie lng. St. No. 199.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Bots. M. d. V. Ik wil er den Raad opmerkzaam op maken, dat, als een van de beide voorgedragen heeren mocht worden benoemd, hij hier waarschijnlijk niet zal komen, omdat beiden niet tevreden zijn met het salaris, dat wij be talen, en dringend hebben verzocht om er twee periodieke verhoogingen bij te geven. Het is mijn persoonlijke meening, dat de Raad goed zal doen aan dien wensch te voldoen. De heer Neisingh, die No. 1 op de voordracht staat, komt ook voor op een voordracht in Groningen voor een post, waaraan een salaris is verbonden van f 4500.tot f 5300.Hij staat daar No. 2 en No. 1 heeft zich teruggetrokken. Hier zal hij krijgen, indien hij op het minimum wordt aangesteld, f 3800.en, als wij twee periodieke verhoogingen toekennen, f 4100.Waar er een groot gebrek aan technische ambte naren bestaat, ben ik van opinie, dat het gewenscht is het gevraagde toe te staan. Ik zeg dit niet namens Burgemeester en Wethouders, want het college meent, dat wij gewoon tot de benoeming moeten overgaan en dan later zoo noodig, de zaak onder het oog konden zien. Ik daarentegen zou het een eigenaardige ver rassing vinden, als de Raad de benoeming deed, meenende dat f 3800.voldoende was, over een paar weken het be richt kwam, dat de benoemde twee periodieke verhoogingen er bij wil hebben, terwijl dan blijken zoude, dat Burgemeester en Wethouders dat tevoren hadden geweten. Ik vond het daarom beter het maar dadelijk mede te deelen. De Voorzitter. De heer Bots stelt voor bij vervroeging twee periodieke verhoogingen toe t9 kennen aan den heden middag uit de twee voorgedragenen te benoemen persoon. Het voorstel van den heer Bots wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging en stemming uit.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 3