336
MAANDAG 21 JUNI 1920.
ambtenaar 2e klasse bij het Bouw- en Woningtoezicht
alhier.
Hoogachtend,
van UEdelachtb. de dw. dr.
M. Brienen, Jr.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
4°. Beschikking van den Commissaris der Koningin, houdende
benoeming van Prof. Dr. D. A. de Jong en Dr. H. J. M.
Boonacker tot leden der Gezondheidscommissie, met aanwijzing
van eerstgenoemde tot Voorzitter.
5°. Mededeeling van H. Smittenaar dat hij de benoeming
tot lid van het Bestuur der Gemeentelijke Arbeidsbeurs
aanneemt.
6°. Ontvangstbericht van Gedeputeerde Staten van de ver
ordening tot wijziging van die, betreffende het toelaten van
kinderen tot lichtbeeldenvertooningen.
Worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoek van P. van Ulden, aannemer van het bagger-
werk, om het contract van verpachting te ontbinden of de
pachtsom te verdubbelen.
Zal worden behandeld bij punt 35 der agenda.
2°. Verzoek van het Bestuur van het genootschap «Kennis
is Macht" om toekenning van een buitengewoon subsidie over
1919 ad f 3890.50.
3°. Verzoek van J. Baak Jzn, om eervol ontslag als regent
van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis.
Worden gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om praeadvies.
4o. Voorstel van den heer Sijtsma, in zake de reorganisatie
van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes.
Zal worden behandeld bij punt 39 der agenda.
5°. Voorstel van den heer Leman in zake de opheffing van
alle gemeentelijke crisismaatregelen.
Dit voorstel luidt als volgt:
Ondergeteekende heeft de eer Uw geacht College voor te
stellen, over te gaan tot opheffing van alle gemeentelijke
crisismaatregelen, voor zoover betreft het verschaffen van
levensmiddelen, stoffen, schoenen enz. met ingang van 30 dagen
na aanneming van dit voorstel.
Memorie van toelichting.
Het komt mij voor, dat nu het oogenblik is aangebroken,
dat de Gemeente zich heeft terug te trekken van een terrein,
dat het hare niet is en hetwelk dient overgelaten te moeten
worden aan het particulier initiatief, dat door den oorlog van dit
terrein is verdrongen.
Het was zeer toe te juichen, dat in den crisistijd de Gemeente
ervoor zorg droeg, dat voor de bevolking genoeg levensmiddelen
tegen redelijken prijs aanwezig waren, omdat toen de handel
niet in staat was deze in voldoende hoeveelheden tegen billijke
prijzen te leveren, maar nu dat de omstandigheden zich totaal
hebben gewijzigd, nu heeft de Gemeente ook de verplichting
zich uit «zaken terug te trekken" en deze weer over te laten
aan den handel. Uit een moreel oogpunt mag de Gemeente
niet langer de concurrent zijn van een groot gedeelte van hare
inwonersvan het groot aantal winkeliers, welke genoeg
concurrentie onderling hebben, dat het noodig is, dat de gemeente
deze nog komt verzwaren.
Het aantal vischhandelaren in onze stad is groot genoeg,
de aanvoer van visch meer dan voldoende, het is dus niet te
billijken, dat de Gemeente nog langer als vischleverancier
optreedt. Wat geldt .voor de visch, geldt in niet mindere
mate voor klompen, schoeisel, stoffen enz. Buitengewone prijzen
zijn in deze artikelen niet meer te wachten, voorraden zijn
er eerder veel te veel, dan dat er kans op schaarschte is, dus
ook hierbij is het een groot onrecht, dat de Gemeente den
winkeliers voortdurend concurrentie aandoet.
Door den Min. v. L. N. H. worden de crisismaatregelen
zooveel mogelijk ingetrokken, de Gemeente is dan ook verplicht
zooveel mogelijk te volgen. Waarom worden in onze stad het
gebruik en de administratie van de broodbonnen nog niet
afgeschaft, terwijl dit in Amsterdam reeds wel is geschied?
De ambtenaren, welke nu nog bij de distributie werkzaam
zijn, kunnen toch veel beter bij een andere tak van dienst
worden ondergebracht, hetgeen ook weer bezuiniging beteekent.
Ik adviseer U derhalve er zoo spoedig mogelijk toe over te
gaan om te besluiten, dat de Gemeente zich geheel terug trekt
van het doen van zaken in bovengenoemde artikelen.
De Voorzitter. Alvorens te vragen, of het voorstel van den
heer Leman ondersteund wordt, wil ik hem in de gelegenheid
stellen het toe te lichten, als hij dat nog noodig acht.
De heer Leman. M. d. V. Ik meen dat ik voorloopig met de
schriftelijke toelichting kan volstaan. Ik wil eerst afwachten,
wat de andere heeren er van te zeggen hebben.
Het voorstel van den heer Leman wordt voldoende onder
steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging
en stemming uit.
De Voorzitter. Ik stel voor het voorstel van den heer
Leman in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen
ter fine van praeadvies.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over
eenkomstig bet voorstel van den Voorzitter besloten.
6°. Verzoek van J. Huge om eervol ontslag als onderwijzer
aan de Herhalingsschool voor Jongens.
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om praeadvies.
7°. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe
belasting.
Worden gesteld in handen van de Reclame-commissie.
8°. Verzoek van de Vereeniging «Vakschool voor Meisjes
voor Leiden en omstreken", om toekenning van een subsidie
over 1921 ad f 11752.50.
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om praeadvies.
9°. Motie van den heer Groeneveld in zake de reorganisatie
van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes.
Deze motie luidt als volgt:
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Ondergeteekende stelt voor:
De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat bij de reorgani
satie van de H. B. S. voor meisjes een regeling wordt gemaakt,
waardoor bij voldoende gebleken geschiktheid, on- en min
vermogende leerlingen, kosteloos worden toegelaten, met
kostelooze verstrekking van leermiddelen.
T. Groeneveld.
De Voorzitter. Verlangt de heer Groeneveld de motie toe
te lichten?
De heer Groeneveld. Dank u, Mijnheer de Voorzitter.
De motie van den heer Groeneveld wordt voldoende onder
steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Ik stel voor deze motie in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter fine van prae
advies.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik geloof, dat de bedoeling
van deh heer Groeneveld is, dat deze motie tegelijk behandeld
zou worden met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
betreffende de reorganisatie van de Meisjes-Hoogere Burger
school. Van het lot dat zijn motie ondergaat zal afhangen, of
hij zijn stem al dan niet voor het voorstel van Burgemeester
en Wethouders zal uitbrengen.
De Voorzitter. Deze motie heeft in zoover alleen te maken
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende
de Meisjes-Hoogere Burgerschool, dat er ook in voorkomen de
woorden: Hoogere Burgerschool voor Meisjes; verder niet.
De zaak acht ik zonder eeriigen twijfel van groot gewicht,
maar zij dient op zich zelf beschouwd te worden en zij zou
ook even goed ter sprake kunnen komen bij een nog veel
belangrijker school, de Hoogere Burgerschool voor Jongens.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders betreft de reor
ganisatie van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, wat het
onderwijs aangaat; met de motie van den heer Groeneveld
zouden wij er iets geheel anders aan vasthechten, alleen voor
die school.
Zooals gezegd, het betreft een belangrijke zaak, die Burge-