360
MAANDAG 21 JUNI 1020.
looperi en daarom zou ik gaarne zien, dat het, liefst zoo
spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen afzienbaren tijd,
door den Burgemeester zou kunnen worden tegengesproken,
zoodat het publiek zou worden gerustgesteld.
De Voorzitter. Dus het bezwaar van den heer Dubbelde-
man ligt niet hierin, dat de Brandstoffencommissie, als zij
localiteiten noodig heeft, die huurt, doch in het bedrag van
de huursom De heer Dubbeldeman heeft een gerucht gehoord,
dat de Brandstoffencommissie localiteiten gehuuid heeft tegen
een veel te hoog bedrag en daarin ziet hij een soort van
cadeau aan de betrokken brandstoifenbandelaren?
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Er moet een periode ge
weest zijn in 1919, dat die groote brandstoffenhandelaren te
Leiden het bijltje er bij hebben willen neerleggen, omdat zij
het voor de provisie, die er' aan zat, niet verder wenschten
te doen, en toen moet men er dit op gevonden hebben.
Zoo,is het mij verteld.
De Voorzitter. Laat de heer Dubbeldeman mij het genoe
gen doen des te eerder kan ik deze zaak onderzoeken
morgen mij te doen toekomen een schriftelijke uiteenzetting
van deze zaak.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik zal het u schriftelijk
toezenden.
De heer Groeneveld. Wij leven in de verkiezingsdagen
en nu is het mij opgevallen, dat voor een bepaalde partij
verkiezingsbiljetten verspreid worden door schoolkinderen, die
daarvoor beloond worden met snoepgoed.
Ik kan niet zoo dadelijk beoordeelen, of daaraan iets te
doen is volgens de Arbeidswet, maar ik wil de aandacht van
den Burgemeester er op vestigen. En als die er niets aan
doen kan, dan kan misschien de Wethouder, wiens naam op
die biljetten voorkomt, er iets aan doen. Ik vind het immo
reel .dat schoolkinderen daarvoor geëxploiteerd worden.
De Voorzitter. Ik vind het vreemd, dat de heer Groene
veld niet zegt, wiens naam op die biljetten voorkomt; ik weet
niet, wie daarop genoemd wordt, maar ik kan er niets aan
doen.
Wat is eenvoudiger dan dat de heer Groeneveld het bij de
politie aangeeft? Waarvoor is die anders? Men kan wel ge
hoord hebben, dat er ergens is ingebroken, maar dat moet
men toch niet in den Raad ter sprake brengen. Waarom
moet zoo iets in den Raad komen?
De heer Groeneveld. Gij zijt nu toch hier!
De Voorzitter. Ik behoor niet tot de opsporingsambtenaren.
In gemeenten, waar een Commissaris van Politie is, is deze,
als het opsporingen geldt, de man, maar ik zeil' heb met het
opsporen van misdrijven en overtredingen niets te maken.
Nu dit punt toch ter sprake komt, zou ik, met het oog op
het gevaar voor ontsiering van de stad, aan de heeren, die
in de besturen van kiesvereenigingen zitten, willen verzoeken
de stad niet zoo vreeselijk vol te plakken met biljetten. Ik
ben niet een aan politiek doend man ik ga er ook niet op
in welke namen op die biljetten staan; ik vraag het dan ook
in het algemeen maar ik gelool niet dat het één stem zal
schelen voor een candidaat of zulk een biljet om hem aan te
bevelen wordt aangeplakt. Ik zou alleen willen voorkomen,
dat wij twee jaren lang die wapperende biljetten aan de
muren houden.
Indertijd heeft de heer Eerdmans, toen hij nog lid van den
Raad was, op hei zelfde aangedrongen. Ik hoop, dat iedereen
zal willen medewerken om die ontsiering te voorkomen.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik zou willen vrasen
wanneer tegemoet gezien kan worden het praeadvies op een
aanhangig verzoek tot verhooging van de pensioenen van
gepensionneei de gemeente-ambtenaren
De heer van der Pot. In de volgende of de daaropvolgende
Raadsvergadering; wij zijn er mede bezig.
Niemand meer hgt woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.
V