MAANDAG 21 JUNI 1920. 359 wijze durf ik mijne kinderen niet naar de Hoogere Burger school voor Mêisjes te zenden, want over 2 jaar moeten zij, als de splitsing niet doorgaat, toch naar de gemengde Hoogere Burgerschool. L)it doet mij aarzelen. Ik herhaal: ik kan geen verschil zien in hetgeen de heer Sijtsma wil en hetgeen wij wilden, maar, zooals ik reeds zeide, wanneer men meent dat bij aanneming van het voorstel van den heer Sijtsma de proef een betere kans van slagen heeft, dan mag ik mij daartegen niet verzetten, het komt toch op hetzelfde neer. Er is nu eenmaal in de stad een vrees zij het een ongegronde gewekt, en stemming gemaakt tegen de wijze, waai op wij ons voorstel ingediend hebben en daarmede moeten wij nu eenmaal rekening houden. De heer de Lange. Die vrees is genoegzaam weerlegd. De heer van der Lip. Dat hoop ik. 'Als de heer Sijtsma zeide: ik heb nu de toelichting van den Wethouder vernomen het blijkt dat wij het eigenlijk geheel met elkander eens zijn; de vrees van de ouders en van de Directrice is inderdaad ongegrond; ik trek dus mijn voorstel in; dan was, dunkt mij, de zaak in het reine. Maar als de heer Sijtsma zijn voorstel handhaaft, dan wordt het, dunkt mij, een beetje lastig. De heer Sijtsma. M. d. Y. Wat ik wensch is meer in het belang van het onderwijs, in het belang van de reorganisatie welke men tot stand wil brengen. Als men dat afstemt, dan loopt men gevaar dat de zaak niet goed loopt. Het is alleen een kwestie van Rechthaberei. Burgemeester en Wethouders willen niet zeggen, dat ik gelijk heb. Zij hebben het eenmaal voorgesteld en dat willen zij handhaven en er zijn Raadsleden, die hetzelfde willen. Welnu dan moeten zij ook de consequenties er van aanvaarden. De heef van der Lip. M. d. V. Wanneer er een stemming komt en, wat ik met grond mag veronderstellen, het voor stel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen, dan zal bij het publiek ten onrechte de indruk gevestigd worden, dat er een verschil geweest is: eenerzijds het stand punt van den heer Sijtsma en anderzijds het standpunt van Burgemeester en Wethouders en dat Burgemeester en Wet houders het hebben gewonnen. Dat zou ik zeer jammer vin den, omdat er in het wezen van de zaak geen enkel verschil tusschen ons en den heer Sijtsma bestaat. Daarom zou ik den heer Sijtsma in het belang van de zaak in overweging willen geven het is heusch van mij geen Rechthaberei om zijn voorstel in te trekken. Wij zijn het toch geheel met elkander eens. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik trek mijn amendement niet in. Als er, gelijk Burgemeester en Wethouders zeggen, geen verschil is tusschen de beide voorstellen, waarom leggen zij zich dan niet neder bij mijne formuleering, welke toch tot gevolg zal hebben dat de ouders hunne kinderen liever naar die school zullen zenden? Had ik deze wetenschap niet, dan zou ik gaarne mij bij het voorstel van Burgemeester en Wet houders neerleggen. De Voorzitter. Ik kan hier openlijk in den Raad verklaren, dat volgens mij en volgens alle Wethouders en ook volgens alle heeren die gesproken hebben, behalve den heer Sijtsma, het voorstel van den heer Sijtsma geheel gelijk is aan dat van Burgemeester en Wethouders. Nu doe ik niet aan Rechthaberei en evenmin de Wethou ders; ik laat dus den Raad geheel vrij, maar de verwerping van het amendement van den heer Sijtsma zou misschien slecht kunnen werken. De ouders zijn bewerkt; nu zou dat op zich zelf een aan leiding kunnen zijn om niet .toe te geven, want anders zou men misschien gaart redeneeren: als men maar gaat stoken, dan krijgt men gelijk. Maar voor de zaak zelf is het misschien maar beter, dat de heer Sijtsma gelijk krijgt. Ik laat den Raad geheel vrij. Ik vind het jammer dat der gelijke dingen gedaan zijn door de twee personen, die ik genoemd heb. De ouders zouden er geen secunde over ge dacht hebben, als het hun niet gesuggereerd was, ik zeg niet door den heer Sijtsma, maar door die andere, door mij ge noemde personen. De heer de Lange. M. d. V. Ik denk er niet zoo over als U. U kunt ze allen bekeeren krachtens deze discussie. De Voorzitter. In het belang van het onderwijs zou ik zeggen: nu het denkbeeld van den heer'Sijtsma eenmaal opgeworpen is, moeten wij het maar overnemen. De heer Pera. Ik ben er tegen. De heer A. Mulder. Ik stem er tegen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Sijtsma wordt in stemming gebracht en met 22 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren Pera, van der Lip, van der Pot, Stijnman, de Lange, Eikerbout, Kuivenhoven, Oosfdam, Bots, de la Rie, Leman, van Tol, W'ilmer, Splinter, Mevrouw Dub- beldeman-Trago, de heeren A. Mulder, J P.Mulder, Mevrouw BaartBraggaar, de heeren Huurman, Knuttel, Bisschop en van der Zeeuw. Vóór stemmende heeren Sijtsma, van Stralen, van Gruting, van Hamel, Groeneveld, Dubbeldeman, Oostveen en Heemskerk. Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkom stig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De heer A. Mulder. M. d. V. Ik doe het voorstel om thans met de behandeling van de agenda te eindigen en de punten 40 tot en met 44 aan te houden tot een volgende vergadering. De Voorzitter. Ik vind het jammer, want ik had gaarne nog punt 40 afgedaan. Het voorstel van den heer A. Mulder wordt in stemming gebracht en met 21 tegen stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren van der Lip, Stijnman, de Lange, Eikerbout, Kuivenhoven, Oostdam, de la Rie, van Tol, van Stralen, Wilmer, van Gruting. van Hamel, Splinter, mevrouw Dubbeldeman—Trago, de heeren Groeneveld, A. Mulder, mevrouw BaartBraggaar, de heeren Dubbeldeman, Bisschop, van der Zeeuw en Heemskerk. Tegen stemmen: de heeren Sijtsma, Pera, van der Pot, Bots, Leman, J. P. Mulder, Huurman, Knuttel en Oostveen. De Voorzitter. Heeft een van de leden thans nog iets in het belang van de gemeente in het midden te brengen? De heer van Gruting. M. d. V. Ik wensch iets in het midden te brengen met het oog op de publieke veiligheid. De hoek van de Korte Mare en den Ouden Singel, waar het paard van de Wilde is verdronken, is een ontzettend gevaarlijke hoek. Ik zou daarom in overweging willen geven om daar of een vasten politiepost te plaatsen, maar dat is erg duur, of, als het mogelijk is, de zaak op Amerikaansche manier op te lossen, namelijk door het plaatsen van een driekanten spiegel. Misschien bestaat tegen dit laatste het bezwaar, dat die spiegel door de jongens zal worden ingegooid, maar iets moet er gebeuren, want anders krijgen wij daar ongelukken. Wilt u uwe gedachten er over laten gaan De Voorzitter. Aan welken kant bedoelt u De heer van Gruting. Bij het Roomsch-Katholieke Tehuis voor militairen. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Het is(wel wat laat en wat ik in het middel wil brengen, zeg ik eigenlijk ook niet graag, maar ik gevoel mij toch verplicht dat te doen. Er loopen namelijk in de stad hardnekkige geruchten, dat het met ons Brandstoffenbureau niet in orde is. Bij dat bureau heeft ieder inwoner van Leiden belang en uit den aard der zaak zijn de oogen van het geheele publiek op dat bureau gericht. Nu gaan er, zooals ik zeg ik geloof er zelf niets van zeer hardnekkige geruchten, dat een drietal brandstoffen- firma's, welke men te Leiden kent als de W. A.C., van het Brandstoffenbureau in een bepaalden vorm een subsidie van f 10.000.genoten hebben. Men zou die subsidie aan deze combinatie verleend hebben in dezen vorm, dat zij daarvoor hare opslagplaatsen aan het Brandstoffenbureau afstond. Ik stel nogmaals op den voorgrond, dat ik er niets van geloof, maar ik zou gaarne zien dat in deze belangrijke quaestie door den Burgemeester van Leiden een afdoende tegenspraak zou kunnen gegeven worden. Als het inderdaad waar zou zijn, dat men op een derge lijke manier met het geld van de inwoners van Leiden en omstreken omsprong, dan spreekt het van zelf, dat wij op welke wijze weet ik niet daartegen maatregelen zouden moeten nemen. Mijnheer de Voorzitter. Ik kan mij niet voorstellen, dat er hier pakhuizen, localiteiten of opslagplaatsen zouden zijn waarvoor men per jaar f 10.000.— aan huur zou moeten betalen. Dat op zich zelf zou al een schandaal wezen. Gelijk ik zeide, ik geloof het niet, maar die geruchten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 25