MAANDAG 21 JUNI 1920.
355
door »gedebatteerd". Ik kon niet zoo spoedig op dat vreemde
woord komen. Wij hebben het nu over de visch en dat is,
zooals ik zeide, een geheel ander artikel dan de andere levens
behoeften. In plaats dat de vischhandelaren Burgemeester en
Wethouders lastig vallen, moesten zij hen prijzen, want dat
gemeentelijk vischbedrijf is voor een groot deel de opkomst
voor de particuliere vischhandelaren geweest. Hoe was de
toestand? Indertijd heeft de Regeering zich van de goedkoope
visch meester gemaakt of liever, door een conventie met de
reeders, kreeg zij alle goedkoope visch in handen. De visch,
welke voor Leiden bestemd was, hebben wij eerst ten deele in
een gemeentelijke vischwinkel laten verkoopen en verder door
particulieren, die daardoor in hun zaken loop hebben gekregen
en daaraan dus hun opkomst te danken hebben, want op die
manier is door de gemeente de visch als volksvoedsel inge
voerd. Dat wij onze vischwinkels' niet kunnen loslaten is
zonder twijfel, want, als wij dat deden, zouden de vischhan
delaren daarvan misbruik gaan maken en zouden wij voor
onze goedheid leelijk moeten betalen. Waarom meen ik dat
te mogen zeggen? Indertijd, toen de distributie-visch bij de
vischhandelaren kwam, werden dè grootste er uitgepikt en
gebakken; dat waren geen distributie-visschen meer en er
werden de meest willekeurige prijzen voor gevraagd. Toen
zijn er maatregelen genomen en is de zaak in handen gesteld
van den heer Stuurman. De zaak is toen gereorganiseerd en
wij hebben aan de particuliere handelaren aangeboden om
visch te verkoopen aan het abattoir onder toezicht. Daarvoor
hebben de heeren spoedig bedankt, omdat zij er de dikste
niet meer uit konden halen. Alles is toen verder van ge
meentewege verkocht.
Ondertusschen is de visch vrij geworden en nu geloof ik,
dat wij verkeerd zouden doen door de vischwinkels af te
schaffen. Visch is een geheel ander artikel, omdat visch eten
er bij de menschen niet in zat en geen geliefd voedsel was.
©oor den nood is men ze gaan eten en vele menschen zijn
Z& lekker gaan vinden. Ik ken een gemeente in Drenthe,
waar de Burgemeester reeds vóór den oorlog een vischbedrijf
heelt ingevoerd, omdat daar heel moeilijk goede visch was
te krijgen; gewoonlijk kwam daar uit Groningen visch, welke
al een paar dagen had gelegen.
Ik zeg niet, dat dit gemeentelijk vischbedrijf ten eeuwigen
dage zal moeten blijven bestaan, maar ik acht het onge-
wenscht om het thans af te schaffen; ik geloof ook, dat de
bevolking het zou betreuren.
Nu zegt de heer Leman, dat de visch van de gemeente-
winkels in de hoogere standen gegeten wordt. Dat is niet
zoo. De waarheid zal ook hier wel in het midden liggen. De
ondervinding is, dat speciaal de kleinere burgerstand en
verder ook de arbeidersstand van die gemeentelijke winkels
gebruik maakt. Ook maken wel sommige beter gesitueerden
er gebruik van, maar mogen die dan geen goedkoopere visch
eten? Dat zijn toch ook menschen!
En wat nu betreft gezinnen, waar 3 dienstboden zijn, van
dergelijke gezinnen zijn er niet veel te Leiden; daarvan kan
geen vischwinkel bestaan. Maar overigens zou ik mij kunnen
voorstellen, dat gezinnen met 2 dienstboden, die er financieel
toch ook heel wat slechter aan toe zijn dan vóór den oorlog,
in plaats van aan duur vleesch de voorkeur geven aan goed
koope visch.
En wat aangaat de benadeeling van den handel, ik meen
dat de vischvoorziening vanwege de gemeente den handel
volstrekt niet benadeeld heeft.
Ik zie dan ook geen reden om er een eind aan te maken.
Met deze vischvoorziening is een dienst bewezen aan de
gemeente en ik zou het zeer betreuren als het praeadvies van
Burgemeester en Wethouders werd afgestemd.
Ik geloof, dat wij er een goed werk mede doen. Of het
altijd moet blijven, moet later blijken. Ik wensch de zaak
heelemaal niet principieel te behandelen; ik zie er niets
principieels is. Het. is hier iets geheel anders dan andere
artikelen; ik beschouw het als een speciaal artikel, dat uiter
mate geschikt is om nu nog door de gemeente gedistribueerd
te worden.
De heer Stijnman. M. d. V. De cijfers en argumenten,
door u genoemd, hebben mij absoluut niet overtuigd, van
de noodzakelijkheid om het gemeentelijk vischbedrijf voort
te zetten.
De exploitatie van de gemeentelijke vischwinkels heeft een
winst opgeleverd van 1400 en in de laatste 3 maanden
van 1919 een verlies van ƒ400.dus er is in totaal een
winst van 1000.
Op grond daarvan kom ik tot de conclusie, dat de winkeliers
schade gehad hebben van de gemeentelijke vischwinkels. De
prijsstelling is zoodanig, dat de particuliere vischwinkels
onmogelijk kunnen concurreeren.
De Voorzitter. De exploitatie van de gemeentelijke winkels
is vee] duurder.
De heer Stijnman. U deelt mede, dat het overschot van
de exploitatierekening ƒ1000.bedraagt. Is er ook rekening
gehouden met het gebruik van ambtenaren, het gebruik van
het koelhuis en de vrije advertenties in de bladen?
De Voorzitter. Het overschot is netto ƒ1000.—.
De heer Stijnman. Zijn de advertenties berekend, zooals bij
den handel usance is? Als de winkeliers dergelijke reclame
maken voor hun bedrijf, dan moeten zij betalen.
De Voorzitter. Een particulier behoeft niet zoo te adverteeren.
Ik adverteer niet om klandisie te krijgen maar om de menschen
attent te maken op iederen verkoop; ergo heb ik veel meer
advertenties noodig, en is het voor mij veel duurder dan voor
een winkelier. Een winkelier kan volstaan met een kleine
advertentie in het Leidsche Dagblad, bijvoorbeeld des Zaterdag
avonds, en niet eiken keer. Ik doe het met een philanthropisch
doel en anderen doen het met een zakendoel.
De heer Stijnman. Ik beschouw het als philantropisch doel,
maar het kan nooit de bedoeling zijn geweest van de gemeente
om de handelaren in de artikelen, waarin de gemeente handel
drijft, te dupeeren.
De Voorzitter. Dat is het ook niet.
De heer de Lange. M. d. V. Ik vind het uitstekend, dat
het gemeentebestuur van Leiden de Leidenaars geleerd heeft
visch te eten, maar de toestanden zijn niet meer, zooals in
191 1917 en 1918; zij zijn ten opzichte van de visch vrij
normaal en de vischprijzen zijn in het algemeen thans laag.
Ik vind, dat de les naar waarde genoten is en de gemeente
er mede moet eindigen.
De heer Pera. M. d. V. Ik wil mij even kort verklaren
ten opzichte van mijn houding tegenover dit voorstel, omdat
ik in het algemeen pertinent ben tegen gemeentewinkels en
toch op dit oogenblik nog met hart en ziel medewerk aan
het voortbestaan van deze vischwinkels.
Ik heb de zaak niet zoo breed onderzochtik had het willen
doen, doch kwam intusschen te weten, dat de Burgemeester
alle gegevens had. Daarom bepaal ik mij tot één maand,
namelijk de maand April. De heer Stijnman is tegenwoordig
geweest, toen ik in een bepaalden kring van de gegevens
over die maand mededeeling heb gedaan, en de wijze van
exploiteeeren legt bij mij zooveel gewicht in de schaal, dat
naar mijn oordeel iemand, die op het standpunt van den heer
Stijnman staat, zich zijn mond gestopt moest zien. Ik heb
medegedeeld, dat ir. die maand April een winst was gemaakt
van 400.en dat aan kosten was betaald, daaronder de
loonen begrepen, ƒ435.Nu meen ik, dat, wanneer een
winkel op die manier wordt gedreven, wij ons niet bezorgd
behoeven te maken, dat de particuliere handelaren daardoor
zullen benadeeld worden. Ga ik na, welke de toestand van den
vischhandel was enkele jaren geleden vergeleken bij dien van
thans reeds jaren lang kom ik onwillekeurig met de
vischhandelaren in aanraking, als er haring voor de 3 October-
feesten moet geleverd worden dan kan ik constateeren,
dat, terwijl er vroeger drie vischwinkels waren, op dit oogen
blik een achttal zich presenteert. Die handel is tamelijk uit
gebreid en dan mag gerust worden vastgesteld, dat door het
optreden van de gemeente hier het gebruik van visch enorm
is toegenomen. Niet alleen is die visch gebruikt uit de ge
meentelijke vischwinkels, maar ook voor een groot deel uit
de particuliere winkels. Het ware gewenscht, dat de winkeliers
in visch erkenden, dat door het bedrijf van de gemeente hun
eigen zaken tamelijk bevoordeeld zijn geworden. Wanneer
het feit geconstateerd kon worden, dat de winkeliers schade
leden door het gemeentelijk bedrijf, ik geef de vergadering
de verzekering, dat ik de eerste zou zijn om mede te werken
er een einde aan te maken, maar, als men eerlijk wil zijn en
de zaken wil zien zooals zij zijn, zal men in dit geval gerust
kunnen constateeren, dat het zoo volstrekt niet is. Als wij
op dit oogenblik nog met het bedrijf voortgaan, zullen wij
in het algemeen de burgerij er een dienst mede bewijzen en
aan de winkeliers geen schade doen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt in
stemming gebracht en met 23 tegen 7 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Sijtsma, Pera, van der Lip,
van der Pot, Eikerbout, Kuivenhoven, Oostdam, Bots, de la
Rie, van Tol, van Stralen, Wilmer, van Gruting, van Hamel,
Splinter, mevrouw DubbeldemanTrago, de heer Groeneveld,
mevrouw BaartBraggaar, de heeren Knuttel, Dubbeldeman,
Bisschop, van der Zeeuw en Oostveen.
i