354 MAANDAG 21 J UN J 1920. De gemeente moet dus het aantal winkels, dat zij exploiteert, niet inkrimpen, maar uitbreiden, want niet al de artikelen leenen zich er toe om ze door middel van coöperatie aan den man te brengen. De winkeliers van de overzijde moeten zich tegen deze gemeentelijke winkels niet verzetten; dat is domheid, want daarmede leeren zij aan de arbeiders wat dezen moeten doen om hun belangen te dienen. De heer A. Mulder. M. d. V. Ik wensch mij niet druk te. maken over de vraag of de vischhandelaren al dan niet zijn vooruitgegaan en er al dan niet tegen kunnen, dat de gemeente deze winkels exploiteert. Ik heb het in de oorlogsjaren van harte toegejuicht toen scheen het mij noodzakelijk toe dat aan het publiek de helpende hand werd toegestoken, maar mijn beginsel zegt, dat er een eind moet komen aan de gemeentelijke bemoeiing met al die dingen. Ik zal daarom stemmen tegen dit voorstel van Burgemeester en Wet houders. De heer de Lange. M. d. V. De argumenten, door den heer Dubbeldeman aangevoerd, nopen mij ook iets te zeggen. Ik was van plan enkel tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen, maar nu zal ik ook tevoren zeggen waarom. Er zit in deze zaak een principieel gevaar en dat is met duidelijke bewoordingen door den heer Dubbeldeman aangetoond, toen hij zeide: wij moeten dien weg verder op; of de gemeentelijke boekenwinkels bij den heer Dubbeldeman bovenaan of onderaan de lijst staan, weet ik niet, maar zij komen tenslotte ook aan de orde. Ik wensch dien weg niet verder op te gaan. Wat wij in den crisistijd moesten doen als gevolg van den nood der omstandigheden, kunnen wij nu gerust achterwege laten. Dat die vischhandelaren volgens de verklaring van mevrouw Baart ook in den crisistijd hun brood hebben verdiend, daarom ben ik blij en ik hoop, dat zij in het vervolg dat ook zullen kunnen doen. Er is op dit oogenblik voor het gemeentebestuur geen reden meer om door handhaving van die vischwinkels prijs- regelend op te treden. Wij hebben het voorrecht in de ge meente drie coöperaties te hebben en de heer Dubbeldeman erkent, dat die prijsregelend optreden. Ik acht de taak om prijsregelend op te treden beter opgedragen aan de coöpe raties dan aan het gemeentebestuur, want ik ben het met den heer Dubbeldeman eens, dat het aan de winkeliers geen moeite kost om tegen de gemeentelijke winkels te concur- reeren. De gemeente exploiteert altijd duurder en slechter dan een particulier en, als de gemeentelijke vischwinkels worden opgeheven en de particuliere handelaren hun prijzen weer mochten gaan verhoogen, zouden de coöperaties de taak van de gemeente om prijsregelend op te treden wel kunnen overnemen. Mevrouw BaartBraggaar. M. d. V. Toen wij gemeente lijke instellingen voor verkoop van groenten hadden, kon men in particuliere groentenwinkels goed bemerken, dat die instel lingen bestonden, maar, zoodra zij verdwenen waren, werden wij weer leelijk gesneden. Niemand kon die particuliere hande laren contröleeren, want men kon moeilijk de prijzen op de markten nagaan, en bovendien was men gedwongen bij die menschen zijn groenten te halen. Bij den verkoop van katoen van gemeentewege kon men zien, dat de rnanufacturiers hun prijzen daarnaar stelden. De Voorzitter. Gij spreekt nu over het prijsregelend optreden ▼an de gemeente en dat punt komt aan de orde bij de behan deling van het voorstel van den heer Leman. Als ik maar eens aan het woord kon komen, zou ik eens uitleggen dat het met de visch geheel anders is dan met de andere artikelen. Mevrouw BaartBraggaar. Toen de heeren aan de over zijde over datzelfde punt spraken, hebt gij hen niet tot de orde geroepen. De Voorzitter. Ik zeg alléénbeperk u en kom als-'t u-blieft tot de visch. Mevrouw Baart—Braggaar. M. d. V. Ik kan volkomen medegaan met het praeadvies van Burgemeester en Wet houders; het zou een teleurstelling zijn voor de arbeiders vrouwen als de gemeentelijke vischwinkels opgeheven werden. De heer Leman spreekt van mevrouwen, die haar 2de of 3de meisje naar de vischwinkels sturen. Wij sturen geen dienstboden. Ik kom misschien twee- ol driemaal per week in zoo'n gemeentelijken vischwinkel en ik kan verklaren, dat daar geen dienstboden kómen. Ik maak het zelf mede en ik kan er dus over spreken. Ik geloof niet, dat de heer Leman ooit in zoo'n gemeentelijken vischwinkel komt. Het zijn de arbeidersvrouwen, die daar komen om visch, omdat zij weten dat zij daar goed behandeld worden en niet op schandalige wijze worden afgezet. De heer Leman. M. d. V. In den Haag en Rotterdam heeft men heelemaal geen gemeentelijke vischwinkels; waarom te Leiden wel? De Voorzitter. In den Haag wel. Mevrouw Baart—Braggaar. Men heeft daar de gemeente lijke vischhalletjes. De heer Leman. Toch niet vanwege de gemeente. De Voorzitter. Zeker! De heer Leman. Wat het bedrijf zelf betreft, de particulieren kunnen nooit tegen de gemeente concurreeren. Waar de gemeente de kosten van het bedrijf onderbrengt, weten wij niet. De Voorzitter. Ik zal zeggen wat de kosten zijn, maar men stelt mij niet in de gelegenheid iets te zeggende heeren vragen telkens het woord. De heer Leman. De kosten van een overheidsbedrijf zijn nog nooit medegevallen. Men ziet maar eens naar de gemeentelijke waschinrichting te Amsterdam. De Voorzitter. Laten wij nu bij de visch blijven. De heer Leman. Ik wijs ook op de veevoederfabricage vanwege het Rijk. De kosten daarvan moeten door de belasting betalers betaald worden. De Voorzitter. Hier in Leiden wordt met de visch geen schade geleden. De heer Huurman. M. d. V. Is het niet mogelijk, voordat andere leden het woord verkrijgen, dat u eerst aan het woord komt? Misschien zal de discussie vruchtdragender zijn als wij eerst inlichtingen van u gekregen hebben. Er wordt nu mijns- inziens een beetje in het wilde geredeneerd. Als u nu eerst eens het woord voert, zal dit wellicht tot bekorting der discussie leiden. Anders zijn wij misschien tot vannacht 2 uur bezig. De Voorzitter. Ik wensch naar aanleiding van hetgeen de heeren Oostdam en Leman gezegd hebben, een en ander omtrent de exploitatierekening van de gemeentelijke visch winkels mede te deelen. Toen hier de distributie kwam in den oorlogstijd en wij met allerlei noodmaatregelen moesten komen, heeft het vischbedrijf wel wat gekost, niet overmatig veelhet vleeschbedrijf heeft daarentegen veel gekost, vooral in het begin van het vorig jaar, doch dit is nu reeds weder lang opgeheven. In October 1919 heeft men nog enkele dingen laten bestaan, waaronder het vischbedrijf. Welnu, van October tot en met December 1919 leverde de exploitatie een nadeelig saldo van ƒ390.25 op. Dat verlies is ontstaan eenerzijds door een extra- uitkeering aan personeel en anderzijds doordien de parti culiere handelaars de visch tegen zoodanigen lagen prijs gingen verkoopen, dat het onmogelijk werd om nog eenige behoorlijke winst te maken. In totaal werd in het eerste half jaar een voordeelig saldo verkregen van 600.— en als ik dit jaar de rekening naga van Januari tot en met Maart, dan is de netto winst op het bedrijf 1000.Ik kan dus verklaren, dat het bedrijf aan de belastingbetalers niets kost. Omdat wij be grijpen, dat wij de particuliere handelaren niet in den grond moeten boren, maar juist moeten zorgen, dat zij behoorlijk kunnen concurreeren, is een behoorlijke winstmarge voor het bedrijf vastgesteld. Op ons visch- en vleeschbedrijf is in 1919 van Januari tot October wel degelijk verlies geleden, maar sedert wij het vischbedrijf alleen hebben, met het doel de visch als volksvoedsel bij de bevolking ér in te krijgen, hebben wij geen verlies geleden, integendeel, hebben wij, van Januari tot Mei van dit jaar ƒ1400.winst gemaakt, en dus, het verlies over de maanden October tot December ad ƒ390.er af gerekend, sinds het bestaan van het be drijf tot en met Mei 1919 een voordeelig saldo van 1000. gemaakt. Ik zou zeggen, laten wij bij den gemeentelijken verkoop van visch blijven, omdat naar mijn meening visch een geheel ander artikel is dan de overige levensmiddelen. De vraag, of het gewenscht is ook andere gemeentebedrijven af te schaffen of nog nieuwe op te richten, wil ik niet behandelen, omdat de heer Leman een voorstel van algemeene strekking heeft ingediend en bij de behandeling daarvan over die vraag van alle kanten kan worden geredekaveld. Als de dames en heeren tegen dat woord bezwaar hebben, wil ik het vervangen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 20