MAANDAG 21 JUNI 1920.
349
voor stuk tot dien maatregel zullen besluiten en het slechts
een kwestie van tijd is of het geheele land zal droog ge
legd zijn.
Dit bezwaar is dus schromelijk overdreven, maar, al was
het juist, dan nog zou, dunkt mij, de gemeente bij drooglegging
financieel en moreel zeer wel varen, omdat voor tal van
zaken als armenzorg, ziekenverzorging enz. veel minder uitge
geven zou behoeven te worden.
Tenslotte nog dit. Ik hoop, dat het College tot de weten
schap zal zijn gekomen, dat de drooglegging een maatschap
pelijk vraagstuk van grooten omvang is, dat over de geheele'
wereld verspreid is. De heer de Lange vergiste zich, toen hij
zeide, dat in Rusland het drankgebruik toeneemt. De droog
legging behoort tot de eerste dingen, die daar ingevoerd zijn
onder het nieuwe regime. Ik geloof, dat men in Rusland ons
op dit gebied een stuk vooruit is.
Bovendien vestig ik de aandacht op de drooglegging van
Amerika. Allerlei geruchten gaan er, dat de resultaten daar
niet zoo gunstig zouden zijn, maar het staat vast, dat de
criminaliteit, o. a. de misdrijven tegen de zeden daar sterk
zijn afgenomen..
In de maand Juni is in Schotland een wetsvoorstel aange
nomen beoogende de invoering van plaatselijke keuze. Ineen
overgangstijdperk, dat eenige jaren zal duren, wil men den
maatregel geleidelijk overal invoeren. In 25% van de gemeenten
gaat men er direct toe over en daarna zal men stuk voor
stuk tot de geheele drooglegging komen. Ook in Zweden en
Noorwegen staat het er prachtig voor; het is slechts een
kwestie van enkele maanden of die landen geheel droogge
legd zijn.
Waar de zaak zoo staat, dat in bijna alle landen het alcohol
vraagstuk wordt bestudeerd en sterk wordt overwogen of tot
invoering van plaatselijke keuze en tot drooglegging zal worden
overgegaan, hoop ik, dat in dezen Gemeenteraad een meerderheid
gevonden zal worden, die zich, evenals de 5000 vereenigingen,
waarvan ik sprak, en de 265 Gemeenteraden, zal verklaren
vóór de invoering van de plaatselijke keuze en dus haar stem
aan mijn voorstel zal geven.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik zou het volstrekt niet be
jammeren, wanneer in een gemeente de bewoners zoodanig
werden opgevoed en zich zelf en anderen zoodanig opvoedden,
dat daar geen sterke drank meer te verkrijgen zou zijn maar
wel zou ik het bejammeren wanneer het geschiedde door
dwang, gelijk beoogd wordt door het wetsvoorstel, dat thans
bij de Tweede Kamer aanhangig is.
Ik zou dat bejammeren, vooreerst om principieele redenen.
Ik vind het in principe verkeerd, dat een meerderheid aan
een minderheid iets kan verbieden wat op zich zelf en per se
niet ongeoorloofd is. Als men dat gaat doen, dan weet men
wel waar het begin is, maar niet waar het eind is.
Het gebruik van drank is op zich zelf en per se niet iets
verkeerds, en als men aan een meerderheid het recht toekent
dat aan een minderheid te verbieden, dan weet men niet
welke consequenties daaruit in de toekomst getrokken zullen
worden. Men zou het thans doen wat betreft den drank; over
eenige jaren zou meri hetzelfde kunnen doen wat betreft het
gebruik van sigaren en tabak, en het zou geenszins te ver
wonderen zijn, wanneer in die richting eenige actie zou
worden gevoerd.
Ik acht het verder verkeerd om redenen van practischen
aard, welke ook in het praeadvies van Burgemeester en Wet
houders ontwikkeld zijn.
Wanneer in een bepaalde gemeente geen sterke drank meer
te kr ijgen is, dan ligt het voor de hand dat de mensehen, als
zij op hetzelfde niveau blijven staan, zich op de een of andere
wijze een surrogaat zullen verschaffen. Verder, wanneer in
de eene gemeente wel sterke drank te krijgen is en in de
andere gemeente niet, dan is het gevaar groot, dat men zich
naar die andere gemeente zal begeven om het zich daar te
verschaffen.
Maar al zou men voor dergelijke principieele en practische
bezwaren niets gevoelen, dan hoop ik toch dat rr.en er voor
zal gevoelen om dergelijk onderwerp niet in een Gemeenteraad
te gaan behandelen.
Zeer terecht heeft de heer üostveen gezegd, dat dit een
onderwerp is van zeer verre strekking. Wanneer nu dat
onderwerp bij de Tweede Kamer aanhangig is, moet het dan
ook nog eens in de Gemeenteraden uitgevochten worden? In
de Tweede Kamer zal men zich er niet veel om bekommeren,
of al dan niet door de verschillende Gemeenteraden sympathie
met het wetsvoorstel betuigd is.
Als men nagaat hoe deze zaak in de verschillende Gemeente
raden behandeld is
De heer Sijtsma zegt: nou! De heer Sijtsma zal toch ook
wel eens couranten lezen. Welnu, als men dat nagaat, dan
blijkt dat het overal gegaan is in een vloek en een zucht.
Behalve in den Haagschen Gemeenteraad, is er over dit onderwerp
in de verschillende Gemeenteraden zoo goed als niet gedis
cussieerd men vond het zeer eenvoudig en men heeft maar
besloten om adhaesie te betuigen.
Uf er nu vanwege Leiden al dan niet een sympathiebetuiging
komt, het zal op de aanneming van het wetsvoorstel in de
Tweede Kamer van weinig invloed zijn.
Ik sta op het standpunt, dat niet dan bij hooge uitzondering
de Gemeenteraden zich moeten inlaten met hetgeen in de
Tweede Kamer geschiedt. De Gemeenteraden moeten niet gaan
bespreken dingen, welke in de Tweede Kamer besproken
behooren te worden. Als men daarmede begint, dan weet men
niet waar het eind is. Dan zijn er nog tientallen wetsontwerpen,
die in de allernaaste toekomst met evenveel recht in de
Gemeenteraden besproken zouden kunnen worden en dan wordt
er dubbel werk gedaan dan wordt het althans dubbel praten.
Dan wordt het praten in de Tweede Kamer en hier, zonder
dat het komt tot de daden, welke men wenscht.
Men late het over aan de Tweede Kamer. Wij hebben in
den Gemeenteraad al genoeg te doen met andere zaken.
De heer Knuttel. M. d. V. Het komt mij voor, dat wij
met de bespreking van dit onderwerp in zekeren zin al op
een verkeerd terrein zijn
U zegt: ja. Maar ik bedoel op een andere wijze dan u
meent.
De heeren hebben het erover, in hoever een eventueel verbod
van drankgelegenheden in een gemeente gunstig zou werken.
Ik meen, daaraan zijn wij nog niet toe. Het gaat erom, of
wij onze instemming zullen betuigen met het verleenen van
een bepaalde bevoegdheid aan de inwoners van een plaats,
en dat is nog niet zoozeer een quaestie van drankbestrijding dan
wel een quaestie van democratie. Het wil dus eenvoudig
zeggen: zullen wij hier een begin maken met althans voor
een bepaild onderwerp een soort van referendum in te voeren
De vraag dus, of wij de inwoners van een gemeente in staat
zullen stellen zelfstandig over een bepaald ding te beslissen,
vind ik reeds een voorname kwestie en dat is in elk geval
het eenige wat op dit oogenblik aan de orde is. Als het wets
voorstel is aangenomen, zal er in de verschillende vergade
ringen gediscussieerd kunnen worden over de vraag, hoe het op
het drankmisbruik zal werken en dan geloof ik, dat, als tf'Ü
dien weg eenmaal opgaan, een van de krachtigste middelen,
welke in deze misschien mogelijk zijn, zal zijn een verbod
van drankverkoop.
Tevens wil ik mijn verwondering uitspreken over enkele
argumenten, die in het veld zijn gebracht. Ik vind het be
paald beneden de waardigheid van een Gemeenteraad om
met een argument te komen als dit, dat de gemeentenaren
naar niet drooggelegde gemeenten zouden trekken. Ik weet
wel, dat sommige drankgebruikers gebruik zouden maken van
de gelegenheden, welke op de gemeentegrens zouden verrijzen,
maar daarvan zou men kunnen zeggen: verder strekt onze
macht niet, dat kunnen wij niet beletten. Maar dat een ge
meente er zich op beroept, dat er iets verdiend zou worden
buiten de gemeente en niet in de gemeente zelve op die
manier zou men ook de instelling van speelbanken in een
gemeente kunnen verdedigen, omdat die gemeente dan aan
lokkelijk werd gemaakt vind ik een zeer minderwaardig
argument, waarvan het mij bevreemd heeft, dat het bij deze
gelegenheid is gebezigd.
Ik wensch op den voorgrond te stellen, dat in de eerste
plaats aan de orde is de vraag, of wij het mogelijk zullen
maken, dat de ingezetenen van de gemeenten recht zullen
hebben zich over dit vraagstuk uit te spreken. Om dat te
bevorderen is mijns inziens alle reden en ik geloof, dat het
zeer goed is, dat bij dergelijke gelegenheden ook de Gemeente
raden hun wenschen aan de Staten-Generaal kenbaar maken.
Het is natuurlijk waar, dat het technisch onmogelijk is zich
met alle wetsontwerpen in te laten, maar, waar het hier gaat
om stemmingen, welke gemeente voor gemeente zouden
kunnen plaats hebben, lijkt mij dit juist een kwestie waarbij
in die mate een gemeentebelang betrokken is, dat het alles
zins gewettigd zou zijn zich ten deze tot de Staten-Generaal
te wenden.
De Voorzitter. Ik wensch enkele woorden te spreken ter
verdediging van het standpunt van Burgemeester en Wet
houders.
In het College heb ik mij gesteld, en ik wil dat ook hier
doen, op het standpunt van het formalisme. Op het argument,
dat de heer Knuttel een minderwaardig argument noemt
het kan zijn, dat dit zoo is zal ik mij niet beroepen;
dat argument is trouwens rdet van mij persoonlijk. Ik zou
de bestrijding alleen willen zoeken in hetgeen de heer Wilmer
heelt aangevoerd en door Burgemeester en Wethouders van
den Haag is gezegd, namelijk dat wij ons begeven op een
terrein, waarop wij niet thuis behooren. Het wetsvoorstel
moet worden aangenomen door de wettig daartoe ingestelde
colleges en bekrachtigd door de Koningin. Nu kan een Ge
meenteraad wel adhaesie betuigen, maar ik zou weieens willen