MAANDAG 21 JUNI 1920.
347
het proces van de vermindering van het aantal drank
gelegenheden nog een poosje zal aanloopen.
De heer Sijtsma maakt zich uiterst bezorgd over het lot
van de weduwen van de overleden drankvergunninghouders.
Die enkele weduwen zouden daardoor gedupeerd worden,
maar daartegenover staat het belang van duizenden en duizenden
vrouwen, dat door het instandhouden van de vergunningen
dier weduwen ernstig wordt geschaad; die vrouwen zien een
deel van het inkomen van haar gezin omgezet in jenever en
andere dranken. Ik meen, dat het belang van die enkele
weduwen en kinderen in het niet verzinkt bij het belang van
duizenden vrouwen in onze stad.
Dat argument lijkt mij dus zeer zwak.
De heer Wilmer acht de bestrijding van den heer Sijtsma
een pleidooi voor het praeadvies; hij vreest echter, zooals ook
in het praeadvies wordt betoogd, dat groote inrichtingen
zonder drank niet rendabel gemaakt kunnen worden.
Daarom gaat het bij mij niet. Mijn vraag is niet, of die
ondernemingen al dan niet rendabel zijn. Als de rentabiliteit
daarvan gegrondvest is op de ellende van honderden van
mijne medeburgers, wat heb ik dan daaraan? Laten die
ondernemingen dan niet bestaan, als zij alleen in stand gehouden
kunnen worden met de ellende van vrouwen en kinderen. Dan
moeten zij verdwijnen; dan staan zij ons in den weg.
De heer Knuttel is het met mij eens en meent dat het
proces te lang zou duren als het praeadvies werd aangenomen.
Hij erkent, evenals ik, dankbaar, dat Burgemeester en Wet
houders een flinken stap in de goede richting willen doen,
maar het Leidsche Drankweer-Comité vindt het een te lang
proces.
De heer Knuttel verwacht van die dwingende maatregelen
van de overheid weinig. Tot zekere hoogte ik ook, maar hij
moet niet vergeten, dat op het oogenblik het drankgebruik
toeneemt als gevolg van de verkorting van den arbeidsdag
en de verhooging van de loonen. Dat komt omdat het kapitalisme
niet gezorgd heeft, dat de arbeiders opgevoed zijn en geleerd
hebben op goede wijze hun meerderen vrijen tijd, dien zij
gekregen hebben door den achturendag en den vrijen Zaterdag
middag te besteden.
Wij zijn dezer dagen op huisbezoek geweest, bijvoorbeeld
achter de Doelenkazerne, maar ik begrijp niet en ik zelf
ben groot geworden in de Bouwelouwesteeg hoe daar nog
menschen vandaan komen, die niet geheel dier zijn geworden.
Het kapitalisme heeft gezorgd, dat de menschen hun vrijen
tijd niet goed kunnen gebruiken, en ik geloof, dat de taak
van de drankbestrijding hierin bestaat, dat zij de menschen
daartoe in staat stelt en hen dat leert. Daarvoor hebben wij
noodig nuchtere, heldere en wakkere menschen, niet de half
verzopen lichamen van de arbeiders.
De Voorzitter. Ik wensch een enkel woord te zeggen om het
standpunt van Burgemeester en Wethouders te verdedigen.
Ik zal niet zeggen, dat ik het voorstel van den heer Oost
veen apprecieer, want anders krijg ik misschien ook op mijn
brood, dat ik het, al apprecieer ik het, niet verdedig. Ik
geloof, dat de heer Oostveen de zaak niet practisch inziet.
Hij zegt, dat zijn voorstel ik heb nog geen voorstel van
hem ontvangen verder gaat dan dat van Burgemeester en
Wethouders, en ook de heer Sijtsma zegt dat ten aanzien
van zijn voorstel, maar ik geloof, dat dit voor bestrijding
vatbaar is. Ik kan niet zeggen volgens welk systeem in den
eerstvolgenden tijd het aantal vergunningen sneller zal dalen
dat staat absoluut niet vast. De dames en heeren kunnen
wel begrijpen, dat, als geen nieuwe vergunningen meer kun
nen worden verleend, niemand meer trachten zal zijn ver
gunning aan een ander over te doen, wat nu wel gebeurt,
omdat men tegenwoordig in plaats van twee oude vergun
ningen één nieuwe kan krijgen. Men zou, als geen nieuwe
vergunningen meer werden gegeven, zich krampachtig aan
zijn vergunning vasthouden; alleen de dood zou er een eind
aan kunnen maken. Het zou dan alleen de vraag zijn of de
sterfte sterk of minder sterk onder de vergunninghouders
wilde komen.
Door de uitbreiding .van de gemeente komt er al meer en
meer behoefte aan zoogenaamde inrichtingen van maatschap
pelijk verkeer geen echte, maar zoogenaamde zooals
»In den Vergulden Turk" en »de Harmonie." Bovendien ontstaat
er hier al meer en meer behoefte aan hotels en aan eetgelegen-
heden, omdat er, in verband met het hier gevestigd zijn van
de Academie, een massa ongehuwde jongelieden wonen. Zooals
al de heeren hebben erkend, is het drankgebruik in zulke
gelegenheden minder dan, niet, zooals de heer Oostveen
beweert, dat Burgemeester en Wethouders zeggen, in de
achterbuurten, maar dan kleine inrichtingen, welke op den
Stationsweg en in de stegen zijn te vinden.
Verder moet men niet uit het oog verliezen, dat firma's
voorloopig niet sterven en als gevolg van de wijzigingen,
welke in de Drankwet zijn gebiacht, zijn vele zoogenaamde
vergunningen gesteld ten name van firma's. Die firma's mogen
alle tot 1930 hun vergunningsrecht houden; die zijn tot
dien tijd onsterfelijk.
Ik zie dan ook niet in, waarom volgens het systeem, dooi
den heer Oostveen verdedigd, het aantal vergunningen sneller
zou verminderen dan volgens dat van Burgemeester en Wet
houders. Het is best mogelijk, dat het systeem van Burge
meester en Wethouders eerder tot het beoogde doel zal
leiden, terwijl het in elk geval billijker zal werken. L)e heer
Sijtsma wenscht het verzoek van het Drankweer-Comité in
te willigen, maar wil. de werking van het door dat Comité
begeerde systeem mitigeeren door de weduwe van een vergun
ninghouder in het bezit van de vergunning van haar over
leden echtgenoot te laten. Ik geloof niet, dat dat in overeen
stemming met de wet is. Ik weet niet of die regel in den
Haag geldt en ik twijfel ook of het wel kan. Volgens artikel
55 blijft de weduwe rechtens de vergunning houden, maar
dat geldt voor de nieuwe vergunningen. Ik ken geen ander
artikel, dat in deze van toepassing kan zijn, dan dit. Als
wij een verzoek richten aan de Koningin om geen nieuwe
vergunningen meer te verleenen, kunnen wij toch geen voor
waarde verbinden aan de uitvoering daarvan.
Het spreekt van zelf, dat ik, terwijl de stukken reeds 4
weken gereed zijn, niet verdacht was op de indiening in deze
vergadering van een dergelijk amendement. Men heeft 4 weken
den tijd gehad en nu pas' komt men er mede.
Ik geloof ook niet, dat mogelijk is wat de heer Sijtsma
voorstelt. Terecht vroeg ook de heer Wilmer, waarom ook
niet voorzien in het geval, dat de zoon de vergunning niet
zou krijgen? en dergelijke. Ik meen, dat, wat Burgemeester
en Wethouders aan de hand doen, het beste en meest practisch
werkende voorstel is.
Welk voorstel het eerst zou laten uitsterven de drankge
legenheden, is niet te bepalen. Men kan zeggen: volgens dit
of volgens dat voorstel gaat het spoediger, maar daarvan
weet men niets. In elk geval krijgt men bij aanneming van
het voorstel van Burgemeester en Wethouders een veel
betereu toestand. Geschiedt de vermindering van het aantal
vergunningen alleen door uitsterven, dan kan de werking
zeer willekeurig zijn.
Zooals de toestand thans is de dingen gaan geleide
lijk meen ik dat groote inrichtingen, als waarop Burge
meester en Wethouders in hun praeadvies het oog hebben,
beter te exploiteeren vallen als er een vergunning aan ver
bonden is.
Als men nu volgde het stelsel van de vermindering van
het aantal vergunningen door uitsterven, dan zou het practisch
gevolg kunnen zijn, als er geen firma's eigenaars van sommige
van die groote gelegenheden met vergunning waren, dat men
hier ter stede een aantal kleine kroegjes overhield en geen
enkele groote gelegenheid overbleef.
Nu zal men zien, wanneer het inwonertal der gemeente
toeneemt en men hier aan betere gelegenheden meer be
hoefte krijgt, dat men hoe langer zoo meer krijgt het opkoopen
van twee vergunningen ten einde één nieuwe te krijgen.
Nu wordt de zaak in Ingek. Stuk no. 135 eigenlijk nog wat te
ongunstig voorgesteld.
Daar wordt gezegd, dat in het afgeloopen 5 jarig tijdvak
12 vergunningen vervallen zijn. Men moet niet alleen dit in
het oog houden, maar men moet ook bedenken dat, als wij
het getal vergunningen fixeeren, dat getal niet meer verhoogd
kan worden. Het wettelijk maximum bedraagt thans 131.
Maar als men niets bepaalde en de gemeente kreeg 70000
inwoners, wat mogelijk is in het eerstkomend 5-jarig tijd
perk, dan zou het wettelijk maximum 140 zijn. Aangezien
er op het oogenblik nog slechts 145 vergunningen in deze
gemeente zijn, zouden er dus slechts 5 behoeven te ver
vallen om op het maximum te komen. Dus verlaging van
het maximum kan direct van groot gewicht zijn.
Daarop is tot mijn leedwezen in het Ingekomen Stuk niet
voldoende de aandacht gevestigd.
Men kan dus veel vroeger den toestand krijgen, dat fixeeren
noodig is.
Het voorstel, dat onlangs door den Haagschen Gemeente
raad verworpen is, beoogde te fixeeren het getal vergunningen,
dat er nu is en alleen de uitbreiding van het inwonertal
zou geen vei hooging hnee brengen. Hier is het anders; men
wil hier het maximum verlagen op 100.
Ik meen, dat het systeem van Burgemeester en Wethouders
billijker werkt en, gezien de constellatie van de gemeente, in
het belang van de gemeente is.
Het is volstrekt onbewezen, dat volgens het systeem van
Burgemeester en Wethouders het aantal vergunningen minder
vlug zal dalen dan bij toepassing van het systeem van het
Leidsche Drankweer-Comité.
De heer van Hamel. M. d. V. Is er officieel een amende
ment van den heer Sijtsma?
De Voorzitter. Ja. Het amendement van den heer Sijtsma
luidt als volgt: