MAANDAG 21 JUNI 1920. 34-5 Rie, Leman, van Tol, van Stralen, Wilmer, van Gruting, Splinter, mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren Groene- veld, A. Mulder, mevrouw Baart—Braggaar, de heeren Dub beldeman, Bisschop, van der Zeeuw en Heemskerk. Tegen stemmen: de heeren van der Pot, Bots, van Hamel, J. P. Mulder, Huurman en Oostveen. (De heer Huurman was inmiddels ter vergadering gekomen). De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8a uur. Voortzetting van de geschorste vergadering des avonds te 8| uur. Afwezig is thans alleen de heer van Weereu. Aan de orde is: XXXV!. Praeadvies op het verzoek van het Leidsch Drank- weer-Comité, in zake het niet meer verleenen van vergun ningen, krachtens artikel 4, 2e lid, 2° der Drankwet. (Zie Ing. St. No. 135). De beraadslaging wordt geopend. De heer Oostveen. M. d. V. Ik wensch even in het kort het adres van het Leidsche Drankweer-Comité te verdedigen. Zooals blijkt uit het adres vraagt het Drankweer-Comité, of de Gemeenteraad gebruik zou willen maken van hare bevoegdheid om aan de Kroon te verzoeken, volgens artikel 4, 2e lid der Drankwet, dat in deze gemeente geene nieuwe vergunningen meer zullen mogen worden verleend. Ik geef toe, dat het adres hiermede had kunnen volstaan, niet alleen, maar zelfs dat een zoodanige redactie juister was geweest. Er is dus eenige verwarring ontstaan, maar vast staat dat de 11 ingekomen adhaesiebetuigingen volkomen accoord gaan met het streven van het Drankweer-Comité en dat de verschillende organisaties het er vrijwel mede eens zijn, dat iets gedaan moest worden in de richting van ver mindering van het aantal vergunningen hier ter stede. Het doet mij genoegen te kunnen constateeren, dat het praeadvies zich eveneens in die richting beweegt en dat Burgemeester en Wethouders voorstellen het maximum aan tal vergunningen belangrijk te verlagen. Het College van Burgemeester en Wethouders verdedigt de wijze van vermindering van het aantal vergunningen te dezer stede zooals die hier tot dusver wordt toegepast. Deze ver mindering heeft plaats op deze manier: wanneer 2 oude vergunningen worden opgekocht, dan kan men daarvoor 1 nieuwe vergunning krijgen. Het College vindt dit den meest juisten voim om tot een verlaging van het aantal vergunningen te geraken. Het vindt dit. ook vooral een billijker wijze van doen tegenover de belanghebbenden, en ook de minst bezwarende voor hen. Wanneer er sprake is van de belangen van de menschen, die belang hebben bij het aantal vergunningen, dan mag toch ook wel gewezen worden op het belang dat duizenden kinderen en vrouwen, vooral in den tegenwoordigen tijd bij het toenemend drankgebruik, hebben bij het verminderen van het aantal drankvergunningen, want ook in dit opzicht geldt het oude spreekwoord-: de gelegenheid maakt den dief. Dus het Leidsche Drankweer-Comité is met haar adres, om langs dien weg te geraken tot vermindering van het aantal vergunningen, op den goeden weg. Het zal niet noodig zijn om in dezen Raad uiteen te zetten de ontzettende gevolgen van het drankgebruik voordeNeder- landsche bevolking in het algemeen en voor de Leidsche bevolking in het bijzonder. Dat behoeft niet aangetoond te worden, en evenmin dat de bestrijding van het drankverbruik zeer zeker een groot maatschappelijk vraagstuk is. Burgemeester en Wethouders achten het verkeerd dat de vermindering van het aantal drankvergunningen langs andere banen zou gaan dan totnogtoe. Hun groote bezwaar is, dat, als voldaan werd aan het adres van het Drankweer-Comité, het dan niet mogelijk zou zijn te geraken tot oprichting van groote restaurants en koffiehuizen in de stad. Meent u, Mijnheer de Voorzitter, en meent het College, dat dergelijke inrichtingen als bij voorbeeld »In den Vergulden Turk", alleen geëxploiteerd zouden kunnen worden met en niet zonder alcohol? Ik geloof, dat men zal moeten toestemmen, dat dergelijke inrichtingen zeer goed zonder alcohol gedreven kunnen worden. Het buitenland laat daarvan voorbeelden te over zien. Maar wanneer het inderdaad zoo was, dat dergelijke inrich tingen, die, gelijk in het praeadvies staat, noodig zijn voor het maatschappelijk verkeer, alleen geëxploiteerd zouden kunnen worden met alcohol, dan zouden de drankbestrijders hebben na te gaan welk verband er bestaat tusschen het gebruiken van alcohol door toeristen en de talrijke ongevallen, die op den openbaren weg plaats hebben met auto's en motorfietsen. Ik meen, dat in vele gevallen het alcoholverbruik oorzaak is van die ongevallen. Wanneer het inderdaad juist was, dat dergelijke inrichtingen staan of vallen met het alcoholgebruik, dan zou het stand punt van ons, drankbestrijders, moeten zijndan moeten die inrichtingen maar verdwijnen; dan doen zij meer kwaad dan goed. Ik kom nu tot het tweede argument van Burgemeester en Wethouders dat zij er den nadruk op gelegd hebben, dat het alcoholgebruik het weligst tiert in de achterbuurten en dat in groote inrichtingen alcoholgebruik niet hoofdzaak is. Dat is inderdaad juist; in de zoogenaamde kleine kroegen wordt werkelijk gedronken om het drinken alleen, maar gij zult mij moeten toegeven, dat die groote inrichtingen, die drankpaleizen, restaurants en koffiehuizen de groote aantrekkingspunten voor de menschen zijn en daardoor de grondleggers worden van het maatschappelijk kwaad. Indien die inrichtingen niet zoo netjes waren geïnstalleerd, zouden de menschen niet gedreven worden in de armen van het alcoholgebruik. Ik meen in het kort te hebben aangetoond, dat de argu menten van Burgemeester en Wethouders, voorkomende in het praeadvies, niet geheel juist zijn. In het welbegrepen belang van ons volk en vooral van de Leidsche bevolking zouden wij, in verband met het toenemend gebruik van alcohol in dezen tijd, goed doen, door het verzoek van het Leidsch Drankweer-Comité in te willigen. Indien dit onver hoopt niet mocht kunnen gebeuren, dan zeg ik toch bij deze dank aan het College van Burgemeester en Wethouders, omdat zij getoond hebben niet onsympathiek te staan tegenover onzen strijd, en dan hoop ik, dat het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, dat tengevolge zal hebben, dat het maximum aantal vergunningen aanmerkelijk zal worden verlaagd, zal worden aangenomen. De heer Sijtsma. M. d. Y. Gaarne wil ik mij met een enkel woord bij den vorigen spreker aansluiten. Ik zal mij ver klaren voor elke gerechtvaardigde poging tot bestrijding van het gebruik van alcohol en van sterken drank in het bij zonder en elke poging van dien aard steunen, vooreerst uit ethische overwegingen, op grond van de groote ellende, welke uit het alcoholgebruik voortkomt de heer Oostveen wees daar reeds op maar in de tweede plaats ook uit eeu sociaal oogpunt. Wij hebben nu den vrijen Zaterdagmiddag gekregen voor de arbeiders en ik hoor herhaaldelijk van de politie, dat thans meer en meer menschen van sterken drank gebruik maken, en meer en meer gevallen van openbare dronkenschap worden geconstateerd. Hoe komt dat? De gelegenheid maakt de genegenheid. Die menschen komen op straat onwillekeurig langs kroegen, ontmoeten vrienden en gaan met dezen die kroegen in. Kunnen wij tot vermindering van het drankge bruik medewerken daartoe zijn wij bij deze gelegenheid in staat dan moeten wij dat niet nalaten. Ook moet men niet vergeten, dat in den tegenwoordigen tijd alle pogingen worden aangewend om de productie zoo veel mogelijk te vermeerderen en de hoeveelheid beschikbare arbeidskracht grooter te maken. Dat kunnen wij ook langs dezen weg bevorderen. De drankindustrie vraagt heel wat kracht, welke feitelijk nutteloos wordt aangewend en waarvan eigenlijk niemand profiteert. Per slot van rekening zal ieder een willen toegeven, dat het gebruik van sterken drank, het moge voor velen nog een genot zijn, de welvaart en het, geluk van de menschen niet verhoogt. Ook uit dat oogpunt moeten wij het drankgebruik zooveel mogelijk trachten te verminderen. Ik zou dan ook niet willen blijven bij hetgeen Burgemeester en Wethouders wenschen. Zij willen het in een langzamer tempo doen, maar ik zou het verzoek van het Leidsch Drank weer-Comité willen inwilligen, dat wil zeggen aan H. M. de Koningin voorstellen te bepalen, dat geen vergunningen meer worden verleend. Ik heb een en ander in verband met dit verzoek nagegaan, ook in andere plaatsen, en nu vind ik er wel iets onbillijks in om, als een weduwe met een vergun ning blijft zitten, haar die te ontnemen. Wij zouden daarom aan het besluit, dat wij nemen, een bepaling kunnen vast- knoopen, welke ik in een amendement heb neergelegd en welke ik aldus zou willen doen luiden: »De Raad noodigt, in verband met het verzoek van het Leidsch Drankweer-Comité in zake het niet meer verleenen van vergunningen krachtens artikel 4, 2e lid, der Drankwet, Burgemeester en Wethouders uit aan II. M. de Koningin het voorstel te doen om te bepalen, dat voor Leiden vergun ningen niet meer zullen worden verleend, tenzij het weduwen geldt van hen, die op 1 Mei 1901 het bedrijf uitoefenden in een lokaliteit, waar op 1 Mei 1881 zonder strijd met wet of verordening sterke drank werd verkocht." Dan maken wij een uitzondering voor degenen, die op het oogenblik, dat de vergunninghouder sterft, in een zeer onge legen toestand zouden komen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 11