126 N°. 205. geiden, 15 Juni 1920. Tegen inwilliging van bijgaand verzoek van den beer J. L. van Heteren bestaat bij ons College geen bezwaar. Wij geven U mitsdien in overweging aan den heer J. L. van Heteren, op diens verzoek, eervol ontslag te verleenen uit zijne betrekking van onderwijzer aan de openbare lagere school der 3e klasse, No. 3, alhier en dat ontslag te doen ingaan op 1 September 1920. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 8 Juni 1920. Aan den Raad der Gemeente Leider. Edelachtbare Heeren, Ondergeteekende Joannes Laurentius van Heteren, verzoekt beleefd eervol ontslag als onderwijzer aan de O. L, school III0 klas No. 3 Mare, ingaande 1 September a.s., wegens benoeming tot onderwijzer aan de R. K. Parochiale school te Zoeterwoude (Hooge Rijndijk) op dienzelfden datum. Uw dw. dienaar J. L. van Heteren. v. d. Werfstraat 20. N°. 206. Leiden, 15 Juni 1920. Tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van den heer H. Hazelhorst bestaat noch bij de Commissie voor het Markt wezen, noch bij ons College bezwaar. Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging aan den heer H. Hazelhorst, op zijn verzoek, met ingang van 1 Augustus a.s.'eervol ontslag te verleenen uit zijne betrekking van Waag- en Ijkmeester dezer gemeente. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 21 Mei 1920. Aan den Raad der gemeente Leiden. Ondergeteekende, H. Hazelhorst, waag- en ijkmeester, ver zoekt UEdelachtbaren beleefd hem, wegens gevorderden leeftijd, met ingang van den lsten Augustus a.s. een eervol ontslag uit den gemeentedienst te willen verleenen. Hopende op eene gunstige beschikking, heeft hij Hoogach tend de eer te zijn [JEdelachtbarens dienstw. dienaar Hazelhorst. N°. 207. Leiden, 15 Juni 1920. De woningbouwvereniging «Rustig wonen" alhier, bij Koninklijk Besluit van 21 Augustus 1918 No. 46 toegelaten als vereeniging uitsluitend in het belang van verbetering der volkshuisvesting werkzaam, wendde zich bij adres van 21 Sep tember 1918 tot Uwen Raad met het verzoek voor den bouw van 65 burgerwoningen op het terrein kadastraal bekend ge meente Leiden, Sectie M Nis. 776,791 en 792 een op ƒ513.210. geraamd voorschot en eene crisisbijdrage van ƒ4958.per jaar te mogen ontvangen. Waar het derhalve de bedoeling bleek te zijn om steun te ontvangen op den voet van 7 der Woningwet scheen het ons bij de geraamde huuropbrengst der woningen, welke van ƒ325. tot 460.— per jaar bedroeg, niet ondienstig om, alvorens praeadvies over deze aanvrage aan U uit te brengen, zeker heid te bekomen of het Rijk bereid zou zijn ook voor woningen van dit type en deze huurwaarde den bedoelden steun te ver leenen. Wij wendden ons daarom bij schrijven van 29 October 1918 tot het Rijkscollege van bijstand bedoeld in art. 35 der Woningwet met een vraag dienaangaande, waaraan wij sub sidiair nog een tweede vraag verbonden en wel of, zoo de genoemde huurprijzen de voor Leiden aangenomen huurgrens mochten overschrijden, ten behoeve van de uitvoering van het plan zou gerekend kunnen worden op een bijdrage, als bedoeld in art. 1 van het Kon. Besl. van 18 Juli 1918 No. 92 betreffende steun aan de particuliere bouwnijverheid. Op dit schrijven werd eerst 25 Februari 1919 ten antwoord ont vangen/dat het het Rijkscollege niet onwaarschijnlijk voor kwam, dat deze woningen boven de voor Leiden gestelde huurgrens zouden komen, doch een vraag dienaangaande rechtstreeks tot den Minister van Arbeid zou kunnen worden gericht. Blijkens zijn missive van 23 April 1919 No. 4126 Atd. V bleek de Minister dit standpunt te deelen. Op den voet der Woningwet kon voor dit bouwplan geen steun worden verleend en waar het Kon. Besl. van 18 Juli 1918 slechts beoogde het verleenen van steun aan hen, die van het bouwen van woningen voor den arbeidersstand en den kleinen midden stand hun bedrijf maakten, daar kon de vereeniging ook niet voor hulp langs dezen weg in aanmerking komen. De zaak schepn dus hopeloos, ware het niet dat de slotalinea van 's Ministers schrijven handelde over het in voorbereiding zijn eener nieuwe regeling, volgens welke ook in gevallen als dit hulp zou kunnen worden verleend. De hier bedoelde regeling is tot stand gekomen bij Kon. Besl. van 6 November 1919, No. 51. In tegenstelling met de regeling der Woningwet kent zij niet het voorschot van het totaal of nagenoeg het totaal der bouwkosten. De steun wordt hier enkel verleend in den vorm eener bijdrage van Rijk en gemeente samen, in verhouding van 3:1 welke bijdrage niet meer mag bedragen dan het verschil tusschen de werke lijke bouwkosten en maal het bedrag van Me kosten, die de uitvoering van het bouwplan in 1914 zou hebben gevorderd. Een bedrag, gelijkstaande met li maal de bouwkosten van 1914, moet de vereeniging zich dus langs anderen weg ver schaffen en hetgeen noodig is voor rente en eventueel voor aflossing \an deze som zal door de huren moeten worden gedekt. Wij hebben de vereeniging «Rustig wonen" in kennis ge steld met de mogelijkheid, welke door deze regeling voor de verwezenlijking van haar plannen werd geschapen, waaraan wij den raad verbonden allereerst pogingen in het werk te stellen tot het bekomen van de noodige door haarzelve te fourneeren gelden. Nadat deze pogingen aanvankelijk geen resultaat hadden, vernamen wij dat deze gelden tegen een rente van 6% onder hypothecair verband bij de Rijkspost spaarbank zouden kunnen worden opgenomen. Wij hebben toen de wederindiening van het oude plan uitgelokt, waarvan de ramingen intusschen, zooals begrijpelijk is, door de sedert einde 1918 zeer gestegen bouwkosten be langrijk moesten worden verhoogd. Het kwam onder dag- teekening van 6 Mei 1.1. opnieuw in en werd in Uwe Verga dering van 10 Mei in onze handen gesteld om praeadvies. Het zij ons vergund daaromtrent het volgende op te merken. Hoewel de nauwkeuriger indeeling van het beoogde, op de ter visie liggende situatieteekening groen gekleurde terrein er toe leiden moest het getal woningen tot 61 terug te brengen, zijn_ de bouwkosten thans geraamd op 744.725.50 tegen 250.000.— in 1914. Aan deze cijfers vasthoudende zóu door Rijk en gemeente samen een bijdrage verleend moeten worden van 744.725.50 375.000.^— 369.725.50, waarvan a dus 92.430.komt voor rekening der gemeente. De vraag, waarvoor wij ons gesteld zien, is dus of de bouw van 61 zoogenaamde middenstandswoningen met huurprijzen, thans geraamd op ƒ450.tot 550.een dergelijk olfer uit de gemeentekas waard is. Volgden wij den bij aanvragen om steun volgens de Wo ningwet gebruikelijken weg, dan zouden er over dit plan eerst de adviezen van de Directeuren van het Bouw- en Woning toezicht en van Gemeentewerken, van de Commissie van fabricage, de Gezondheidscommissie en de Commissie van Financiën ingewonnen moeten worden. Vervolgend zou, na goedkeuring van het eventueel door Uwen Raad te nemen besluit door Gedeputeerde Staten, het plan naar de Regeering moeten gaan teneinde een beslissing over den steun van Rijks wege te verkrijgen. Nu zijn echter de voorwaarden, welke het Kon. Besl. van 6 November 1919 aan het verleenen van den Rijkssteun verbindt, zeer weinig scherp omlijnd, in. het bijzonder wat den financieelen kant der zaak betreft. De Re geering heeft zich blijkbaar- in ruime mate de beoordeeling van elk geval op zichzelf willen voorbehouden. Maar zoo is het dan ook in andere gemeenten voorgekomen, dat nadat de in concreto te stellen voorwaarden bekend waren, het plan opnieuw bij den Raad moest komen, omdat het zich in verschillende opzichten anders liet aanzien dan toen het aan vankelijk in behandeling was. Waar dan opnieuw het advies van verschillende commissies noodig is, gaat zoodoende een maspa tijd verloren en daarom hebben wij gemeend, dat het praktischer zou zijn een anderen weg in te slaan. Wij vragen thans van U slechts een beslissing over de vraag of Uwen Raad in principe genegen is aan het voorlig gende plan op den aangegeven voet en met de wetenschap, dat daarvoor een offer uit de gemeentekas van ongeveer het bovenvermelde bedrag noodig zal zijn, steun te verleenen. -Daar ook dit antwoord niet geheel buiten de mérites van het plan om zal kunnen worden gegeven, hebben wij een voor lopig advies ingewonnen van den Directeur van het Bouw-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 6