GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. IHeEKOlIESr STUKKEN 184. Leiden, 8 Juni 1920. Teo-en inwilliging van het hiernevensgaand verzoek van den heer J. A. Schreuder bestaat bij ons College geenerlei bezwaar Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging den heer J. A. Schreuder. met ingang van 1 Juni 1920, wederom voor den tijd van drie jaren in zijne betrekking van Stads geneesheer te bestendigen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, Mei 1920. Aan de Raad der Gemeente'Leiden. Geeft met verschuldigden .eerbied te kennen Ondergeteekende J. A. Schreuder arts Dat hij gaarne wenscht bestendigd te worden in zijne be trekking van Stadsgenees- en heelkunde Hetwelk doende enz. ~J. A. Schreuder. N°. 185. Leiden, 8 Juni 1920. Voor de benoeming van een leeraar in het teekenen aan de afdeeling A der Kweekschool voor onderwijzers en onder wijzeressen alhier, ter vervanging van Mevr. G. Pannekoek— van Bemmer, aan wie met ingang van 1 Mei 1920 eervol ont slag werd verleend, hebben wij de eer U de volgende voor dracht aan te bieden, welke voordracht, ingevolge artikel 4 der verordening van den 28en Augustus 1919 voor de Kweek school voor onderwijzers en onderwijzeressen te Leiden, door ons is opgemaakt, na overleg met den Directeur dier inrichting. 10. B. MEREMA; 2°. H. VAN BATENBURG; beiden leeraar in het teekenen te Leiden. Onder mededeeling, dat het ter zake door den Directeur der Kweekschool uitgebracht advies in de Leeskamer ter inzage is nederlegd, verzoeken wij U alsnu tot de benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 186. Leiden, 8 Juni 1920. Aangezien tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van Mej. H. C. Noij bij ons College geen bezwaar bestaat, hebben wij de eer U in overweging te geven aan Mej. H. C. Noij, op haar verzoek, met ingang van 1 September 1920 eervol ontslag te verleenen als onderwijzeres, uitsluitend belast met het onderwijs in het Fransch aan de openbare Meisjesschool 2e klasse en aan de openbare Jongensschool 2e klasse alhier. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden 19 Mei 1920. Aan den Raad der Gemeente Leiden, Ik heb de eer tegen 1 September e.k. eervol ontslag te vragen uit mijn betrekking van Onderwijzeres indeFransche taal aan de Meisjesschool 2e klasse, hoofd Mej. C. B. Renaud en de Jongensschool 2e klasse, hoofd de Heer P. A. Hibma. Hoogachtend H. C. Noij. Aan den Raad der Gemeente Leiden. N°. 187. Leiden, 8 Juni 1920. Wij hebben de eer Uwe Vergadering in overweging te geven gunstig te beschikken op bijgaand verzoek van den heer G. B. Engeltjes, om ontslag uit zijne betrekking van hoofd der openbare herhalingsschool voor meisjes alhier, en hem dat ontslag eervol te verleenen met ingang van 1 Sep tember 1920.* Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 3 Juni 1920. De ondergeteekende verzoekt bij dezen beleefd hem met ingang van 1 September 1920 ontslag te verleenen als Hoofd der Openbare Herhalingsschool voor Meisjes. G. B. Engeltjes. Aan den Raad der Gemeente Leiden. No. 188. Leiden, 9 Juni 1920. Bij raadsbesluit van 12 December 1912 (Ingek. Stukken No. 260) werd overeenkomstig ons voorstel besloten het bag- gerwerk en de uitvoering van verschillende bijkomende werk zaamheden voor den tijd van 5 jaren, ingaande 1 Januari 1914 en eindigende 31 December 1918 ondershands op te dragen aan P. van Ulden alhier tegen betaling van een bedrag van f 650.per maand door de gemeènte aan den pachter, benevens f 0.50 per M3. voor het vervoer, bedoeld in artikel 20 der pachtvoorwaarden. Ingevolge artikel 19 dier voorwaarden had de pachter verder het recht, desgewenscht, mits negen maanden van te voren daarvan schriftelijk kennisgevend, gedurende de 5 jaren, vol gende op bovengenoemd tijdvak, wederom de in het contract genoemde werkzaamheden te verrichten, in welk geval echter de door de gemeente te betalen pachtsommen met 5 zouden worden verminderd. Vóór 1 April 1918 maakte de pachter van dit recht van optie gebruik, zoodat hij gedurende het tijdvak 1 Januari 191931 December 1923 met het baggerwerk c.a. belast bleef, tegen eene door de gemeente te betalen som van ƒ617.50 per maand, benevens f 0.47s per M3. voor het meergenoemde vervoer. De heer van Ulden deed toen wel moeite de pacht som gedurende het tweede vijfjarig tijdvak op hetzelfde bedrag bepaald te krijgen, als gedurende de eerste 5 jaren gold, doch ons College achtte daartoe, overeenkomstig het gevoelen der Commissie van Fabricage, geen termen aanwezig. Oordeelde de pachter de met 5 verminderde pachtsom te laag, dan stond het hem volkomen vrij van zijn optierecht geen gebruik te maken en was de gemeente van haar kant vrij de pacht te gunnen, aan wien zij wilde. De pachter maakte echter, gelijk gezegd, van zijn optierecht gebruik, zoodat men veilig kan aannemen, dat de pacht voor hem nog niet zoo nadeelig was. Korten tijd na den aanvang van het tweede 5-jarig tijdvak ontvingen wij weder een adres van den heer van Ulden. Ditmaal verzocht hij in plaats van de 5% verlaging, eene verhooging van de door de gemeente te betalen pachtsom met 15%. Overeenkomstig het advies van de Commissie van Fabricage, die ons o.a. schreef ervan overtuigd te zijn, dat van Ulden jaren van groote verdiensten achter den rug had en daarom van oordeel was, dat het den pachter weinig paste, aanstonds te gaan klagen, als er eens minder goede tijden aanbraken, daar aan elk bedrijf eene dergelijke risico kleeft, waarvoor de ondernemer zich door oplegging van winsten in den goeden tijd of anderszins pleegt te verzekeren, antwoordden wij den pachter geen termen aanwezig te achten, om de inwilliging van zijn verzoek te bevorderen. In dit antwoord vond dp heer van Ulden aanleiding een paar dagen later weder op zijn vroegere verzoek, niet toe passing van de 5% vermindering der pachtsom, terug te komen. Gelijk vanzelf spreekt, kreeg hij toen wederom nul op het request. Eenige maanden geleden bereikte ons andermaal een adres van den pachter, thans met het oog op de hoogere loonen en hoogere exploitatiekosten eene verhooging van de pachtsom met 50% vragende, benevens eene hoogere uitkeering in verband met de grensuitbreiding. Van de eerste verhooging kon o.i. geen sprake zijn, aan gezien dan in strijd zou worden gehandeld met het steeds door Uwe Vergadering ingenomen standpunt, dat de risico van het contract geheel voor rekening van den aannemer (pachter) moet blijven, die bij daling der exploitatiekosten of voordeeliger verkoop van de producten van het bedrijt (i. c. mest. compost enz.) toch zeker ook het voordeel niet met den besteder (verpachter) zou deelen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 1