296 MAANDAG 17 MEI 1920. De heer Dubbeldeman. Ter geruststelling van de heeren wil ik nog even de aandacht vestigen op hetgeen de Voor zitter gezegd heeft. Het staat aan den Voorzitter als Burgemeester om te beoordeelen, of hij al dan niet toestemming geeft voor het geven van een zanguitvoering, en zoolang onze Burgemeester aan het hoofd van de gemeente Leiden staat, spreekt het vanzelf dat de heeren niet beangst behoeven te zijn. Dan zal het inderdaad wel losloopen, gelijk de heer Knuttel zegt. Dan zal het programma van de zangvereenigingen heusch niet een al te propagandistisch karakter dragen. Dat kunnen wij ons wel indenken. Dus ik zou zeggen: wij kunnen de motie best "aannemen; er zit geen gevaar in voor de angstige heeren. De heer van der Zeeuw. Er bestaat natuurlijk geen be zwaar tegen, dat op den tekst der te zingen liederen eenig toezicht wordt uitgeoefenddat is de vorige maal ook reeds gedaan. Alleen is het wenschelijk, dat de censuur niet te streng is. Als het gaat op de manier als den vorigen keer, dan is er geen enkele bedenking tegen. De heer van der Lip. M. d. V. Tot mijne groote verbazing heb ik' van den heer Knuttel gehoord, dat de vraag, of een tent zich eigent voor zanguitvoeringen, door de zangvereeni gingen zelf uitgemaakt moet worden. Dit is toch zeker geheel en al onjuist, want natuurlijk zullen Burgemeester en Wet houders moeten uitmaken, waarvoor de tent zal worden afgestaan. Stel eens dat de heer Knuttel in die tent een toespraak tot het volk zou willen houdenzouden wij dan ook het standpunt moeten innemen: de heer Knuttel moet zelf weten, of de tent zich daarvoor leent? Neen, Burgemeester en Wethouders zullen zelfstandig moeten nagaan, of zij voor een of ander doel de tent kunnen afstaan dit staat niet ter beoordeeling van vereenigingen of bijzondere personen, maar ter beoordeeling van het Gemeentebestuur. Dan wil ik nog even opkomen tegen hetgeen de heer Knuttel heeft gezegd, namelijk dat alle vereenigingen zich vrij moeten kunnen uiten; van die meening zijn Burgemeester en Wethouders niet. Wij kunnen niet toestaan, dat ieder op het neutrale terrein van het park, waar een tent yan gemeente wege geplaatst is, door zang vrij zijne gedachten uit. De heer van der Zeeuw verklaart, dat hij geen bezwaar heeft tegen de censuur, die van den Burgemeester uitgaat; dit wil ik gaarne gelooven, maar de censuur hoeft niet iets te zijn wat alleen den Burgemeester aangaat. Burgemeester en Wethouders zouden toch aan hunne toestemming de voor waarde kunnen verbinden dat de uit te voeren stukken door hen moeten worden goedgekeurd, op deze wijze zou ons geheele College een woordje mee te praten hebben. De heer Dubbeldeman heeft gezegdge kunt niet alle zangvereenigingen toelaten, de vereenigingen moeten zekere kunst praesteeren. Weder een nieuw bezwaar. Dan zullen Burgemeester en Wethouders moeten nagaan, of een vereeni- ging op zoodanige hoogte staat, dat zij in het park uitvoe ringen mag geven. Wij kunnen heusch niet beoordeelen, welke vereenigingen aan dien eisch voldoen en evenmin welke stukken daar gezongen mogen worden en welke niet. Die taak kunnen Burgemeester en Wethouders onmogelijk op zich nemen. De Voorzitter. Verlangt iemand hoofdelijke stemming over de motie? De heer van der Lip. Zeker, Mijnheer de Voorzitter! De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer van der Zeeuw wordt in stemming gebracht en met 17 tegen 10 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Sijtsma, Knuttel, Kuivenhoven, van der Pot, van Gruting. van Stralen, van der Zeeuw, Mevrouw Baart—Braggaar, de heeren Leman, van Tol, Oost veen, Groeneveld, Dubbeldeman, Mevrouw Dubbeldeman Trago, de heeren Bisschop, Heemskerk en de la Rie. Tegen stemmen: de heeren Pera, Bots, van der Lip, Oost- dam, van Hamel, Huurman, Stijnman, Splinter, A. Mulder en Wilmer. (De heeren Eikerbout en de Lange hadden inmiddels de vergadering verlaten.) De heer van Hamel. M. d. V. Er zijn indertijd aan eën vereeniging een paar standplaatsen afgestaan of verhuurd voor het hebben van kiosken. Thans zijn eenige van die kiosken opgeruimd, maar er staan nog een paar geblindeerde kiosken. Nu stond in mijn oog een kiosk niet mooi, maar een geblindeerde kiosk is in het. geheel niet mooi, zelfs zeer leelijk en daarom zou ik willen vragen of het mogelijk is die dingen te doen verwijderen. De Voorzitter. Die vennootschap heeft vrijstelling van haar recognitie gekregen op voorwaarde dat zij de kiosken met 1 April zou opruimeD. Zij heeft echter die standplaatsen voor een be paalden tijd gekregen, zoodat zij het recht heeft die kiosken te laten staan tot het einde van dien vergunningstijd, doch dan moet zij ook gedurende djen tijd de recognitie betalen. Ik zou dus niet weten, hoe wij die geblindeerde kiosken ineens zouden kunnen doen \erwijderen. Ik weet niet beter of zij kan ze laten staan, zoolang de vergunningstijd duurt, mits zij betaalt. De heer Dubbeldeman. Ik dacht, dat het tot wederop- zeggens toe was, zoödat Burgemeester en Wethouders hem ten allen tijde konden zeggen, dat hij die dingen moest weg halen. De Voorzitter. Ik geloof het niet, maar Burgemeester en Wethouders zullen het onderzoeken. Heeft de vennootschap geen recht, dan zullen wij ze laten wegnemen, want het zijn geen sieraden voor de omgeving, waarin zij staan. De heer van Hamel. M. d. V. Een tweede punt is de wenschelijkheid om een nieuw Adresboek van Leiden te doen verschijnen en nu zou ik willen vragen: in welk stadium verkeeren de besprekingen met dezen of genen drukker, die het maken van een nieuw Adresboek op zich neemt? Het tegenwoordig Adresboek is zeer verouderd en ik acht het een gemeentebelang om hetzij met een subsidie hetzij met een grooter subsidie het totstandbrengen van een nieuw Adres boek van Leiden ter hand te nemen. De Voorzitter. Het beste is, dat wij de zaak in het College van Burgemeester en Wethouders opnieuw bespreken. Ik vermoed, dat het niet zoo gemakkelijk zal gaan, want het drukwerk is niet goedkoop, en ik gëloof ook, dat het den uitgever niet zooveel voor deel zal afwerpen. Wij zullen evenwel de zaak overwegen en, vinden wij het wenschelijk, dan zullen wij te zijner tijd met een voorstel komen om van den Raid een- crediet te krijgen, opdat wij een subsidie kunnen geven. Ik kan echter op deze vraag van den' heer van Hamel niet direct een afdoend ant woord geven. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik wil nog eens spreken voor mijn troetelkind: het bolwerk aan den molen, want de verwoesting gaat daar voort. Tot. mijn genoegdoening had ik gezien, dat daar een parkje is aangelegd, en daarom grieft het mij dubbel, dat het verwoest wordt. Ik zou willen vragen of daar niet meer toezicht kan zijn. Op drukke dagen ziet men bijvoorbeeld in het Park een wachter, terwijl ook in het plantsoen eenige bewakers aanwezig zijn. Kunnen die daar ook niet zijn? De Voorzitter. Ik heb met eigen oogen de parkwachters gezien, maar als niet de ouders willen medewerken en eenige moeite doen in het belang van de bescherming van het park, dan is er niets aan te doenmen kan niet, ik weet niet hoeveel politieagenten daar laten dienst doen. Wij hebben het daar keurig in orde laten maken; ieder kan ervan profi- teeren, maar men schijnt een voorliefde te hebben om de zaak te vernielen. Men kan niet zooveel parkwachters nemen, dat daardoor beschadiging voorkomen zou worden, maar dat park is evengoed beschermd als alle andere parken. In het park zelf schikt het vrijwel, maar om den molen is het een groot speelterrein; vooral kinderen glijden daar het talud af, wat zeer jammer is, maar er is weinig aan te doen. Als de bewoners daar niet het minste in het werk stellen om hun kinderen in toom te houden, dan is er niets aan te doen. In alle andere plaatsen zorgen de ouders ook dat de kinderen zich behoorlijk gedragen. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Zou het niet mogelijk zijn dat daar eenige borden geplaatst worden'? De Voorzitter. Ik kan den heer Dubbeldeman mededeelen, dat er borden geplaatst zijn. De heer Dubbeldeman. Ik geloof van niet. De Voorzitter. Er zijn borden geplaatst waarop staat, dat het verboden is in het gras te loopen. De heer Dubbeldeman. Er zouden geplaatst kunnen worden eenige borden, waarbij het park in de bescherming van het publiek aanbevolen wordt. Dat wil zeggen dat, als wij balda digheden zien, het recht krijgen in te grijpen. De Voorzitter. Neen, men krijgt dat recht dan niet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 36