230
MAANDAG 10 MEI 1920.
door de hoofden van takken van dienst werden geopperd, en
nu ben ik een beelje schuchter om met den heer Knuttel
mee te gaan, ofschoon ik het in beginsel geheel met hem
eens ben als hij zegt, dat hem door zijn raadslieden is
medegedeeld, dat het zoo moest. Ik weet van die raadslieden
zoo weinig af. Is hetgeen hij voorstelt practisch of is het niet
practisch? Kan het niet tot allerlei toestanden leiden, waar
door de dienst minder goed wordt? Wanneer wij van den
Wethouder van arbeidszaken de verzekering kunnen krijgen,
dat hij in die richting wil werken en bij een eventueele
volgende regeling dit vraagstuk odder het oog zal worden
gezien, lijkt mij dat aannemelijk, maar om nu, afgaande op
raadslieden van den heer Knuttel, dit amendement aan te
nemen, dat durf ik niet. Wij hebben twee keer de heer
Wilmer weet het ook in die richting willen werken, maar
wij zijn telkens voor practische bezwaren teruggedeinsd.
De heer Pera. M. d. V. Laat ik maar vrijuit verklaren, dat
in beginsel Burgemeester en Wethouders het met den heer
Knuttel geheel en al eens zijn, ware het niet, dat, gelijk de
heer Sijtsma heeft opgemerkt, de practijk zich er tot nog toe
tegen verzet. Wat zou gemakkelijker zijn dan alles over één
kam te scheren? Al die verscheidenheid brengt in zekere
gevallen maar moeilijkheden mee, maar de practijk eischtnu
eenmaal, dat men verschillende graden en een indeeling houdt.
Zoodra men op practisch terrein komt, de verschillende werk
zaamheden gade slaat, de capaciteiten nagaat en let op de
posities, welke worden ingenomen, ziet men, dat de indeeling
en verdeeling, zooals die thans plaats heeft, beslist noodig zijn.
Als er één zaak breedvoerig in de commissie voor georgani
seerd overleg besproken is geworden, dan is het wel deze
indeeling; en door die bespreking is de indeeling nog al
tamelijk beperkt geworden en zijn bijeengevoegd groepen,
die eerst gescheiden waren. Dus ik mag verklaren, dat, zooals
op dit oogenblik de indeeling aan den Raad aangeboden
geworden is, zij is overeenkomstig het resultaat waartoe wij
bij de bespreking gekomen zijn.
Wanneer de heer Sijtsma zegt, dat hij niet al te goed
durft mede te gaan met het voorstel van den heer Knuttel,
dan mag hij zich ervan verzekerd houden, dat daarvoor alle
reden* bestaat en dat er groot gevaar verbonden is aan het
geen de heer Knuttel voorstelt.
Ik zou in bijzonderheden kunnen afdalen om het onder
scheid in positie aan te geven, hoewel het zeer moeilijk is
het duidelijk te maken, het verschil in werkzaamheid, in ver
antwoordelijkheid. in bekwaamheid wat betreft de verschil
lende groepen, maar ik zal dat niet doen. De practijk leert
genoeg, dat dat verschil bestaat en dat wij daarom de onder
scheidingen, welke hier gemaakt zijn en welke tamelijk beperkt
zijn, niet kunnen missen.
Ik moet dan ook den Raad ten zeerste aanraden het amen
dement van den heer Knuttel te verwerpen.
De heer de Lange. M. d. V. Ook ik ben van oordeel, dat
het amendement van den heer Knuttel niet aangenomen zal
kunnen worden; niet omdat hier niet een betere rangorde
onder de ambtenaren zou zijn te maken, maar omdat die
betere rangorde zeker niet zoo maar voetstoots door den
Raad te maken is. Dit is een onmogelijkheid.
Ik wil wel zeggen, dat ik voor het principe van den heer
Knuttel wat gevoelik geloof ook, dat het, zij het gedeelte
lijk, in de practijk best uit te voeren is en ook een verbete
ring zou brengen. Ik weet heusch niet, waarom Leiden 3
soorten van commiezen moet hebben, 4e, 2e en 3e klasse.
Als Leiden even grootscheeps wil varen als de Staat, dan is
4 soort genoeg. Ik weet ook niet, waarom Leiden 2 soorten
van klerken moet hebben, le en 2e klasse; Leiden kan even
grootscheeps varende als de Staat volstaan met 1 soort
klerken.
Dergelijke vereenvoudiging zou hier mijns inziens door te
voeren zijn.
Ik wil daarom aan Burgemeester en Wethouders vragen
om wel notitie te nemen van deze bespreking en, als wij
weer eens aan een salarisherziening toekomen ik hoop
dat het nog lang zal duren dan tegelijkertijd onder de
oogen te zien, of dat rubriceeren der ambtenaren niet eenige
vereenvoudiging zou kunnen ondergaan.
De heer Knuttel. Ik zie dat mijn amendement schijnt te
bezwijken onder de overmaat van sympathie van de ver
schillende sprekers. Iedereen is er voor, maar allen zullen
toch tegenstemmen.
In zekeren zin sluit ik mij aan bij wat de heer de Lange
zeide, wat den eenen kant der zaak aangaat. En wat betreft
hetgeen de heer Pera heeft gezegd, dat men aan menschen
met uiteenloopende bekwaamheden uiteenloopende posities
moet geven, ik ben het ermede eens dat dit in onze kapita
listische maatschappij onvermijdelijk is: maar ik geloof, dat
mijn amendement daartoe een ruim veld openlaat. Laat ik
eens nemen deze categorieën van stadhuisambtenaren: klerk,
commies 2de klasse, commies 4e klasse, hoofdcommies en
referendaris; daarvoor hebben wij dus menschen met 5 ver
schillende categorieën van bekwaamheid, afgezien nog van
den hulpklerk; men heeft dus nog gelegenheid genoeg ze
verschillend te classificeeren. Ook voor andere soorten amb
tenaren zijn 2 klassen en heeft men nog een hoofdambtenaar;
ik meen dus dat hier speling genoeg is om menschen met
verschillende bekwaamheden onder te brengen.
Nu zegt de heer de Lange, dat de Raadsleden dat niet
kunnen doen. Ik ben het ermede eens, dat de Raadsleden,
zooals de toestand op dit oogenblik is, niet in de eerste plaats
de personen zijn die dat het best kunnen beoordeelen; maar
wanneer een principe, dat de Raadsleden juist achten, van
de zijde van Burgemeester en Wethouders niet wordt voor
gesteld, dan zijn de eenigen die daarin verandering kunnen
brengen de Raadsleden zelf.
Dan kunnen de Raadsleden dat principe aannemen en dan
kan dat later altijd nog, wanneer ten aanzien van een kleinig
heid een technische moeilijkheid ontstaat wat ik niet
onmogelijk acht, maar wat minder van belang is dan het
principieele op een ondergeschikt punt aangevuld worden
en kan een kleine herziening plaats hebben, zooals dat met
meerdere verordeningen gebeurt. Het komt immers meermalen
voor, dat, als eenmaal iets besloten is en er doen zich in de
practijk moeilijkheden voor, achteraf in verband daarmede
nog een kleine wijziging wordt aangebracht. Van meer belang
is echter het beginsel om tot nivelleering te komen. De heer
de Lange heeft er op gewezen, dat hier ter stede het aantal
onderscheidingen veel grooter is dan bij het Rijk, en ik blijf
er de aandacht op vestigen, dat het aan de Lichtfabrieken
bijvoorbeeld herhaaldelijk voorkomt, dat volkomen hetzelfde
werk wordt verricht door ambtenaren, van wie de een tot
de derde, de ander tot de eerste klasse behoort.
De Voorzitter. De heer Pera heeft gezegd, dat wij het in
beginsel wel met den heer Knuttel eens zijn en deze heeft
dan ook zijn vreugde over die sympathiebetuiging te kennen
gegeven, maar ik ben het met dat beginsel niet eens. Het
standpunt, dat thans wordt ingenomen bij die verschillende
rangen, is niet zoo verkeerd, in het geheel niet. Als wij hier
krijgen slechts één rang van commies, zal men o. a. veel te
lang moeten wachten met het bevorderen van een klerk tot
commies.
De heer Knuttel. In mijn voorstel zijn er nog twee soorten
commiezen.
De Voorzitter. De heer de Lange heeft gezegd, dat het
Rijk ook slechts één klasse voor de commiezen heeft, maar
dat laat mij koud, want ik let meer op het practische.
De heer Knuttel kan wel voorstellen de commiezen derde
klasse op te heffen en zeggen,, dat dit dan weer een klasse
scheelt, maar hij neemt veel te groote Beschrankungen. Men
zal öf te lang moeten wachten met de bevordering van een
klerk tot commies öf iemand te lang in den rang van com
mies moeten laten.
Men komt ook op de concierges en, als men nu onderling
vergelijkt de bezigheden van een concierge aan het gymnasium,
aan de Lakenhal, aan de Hoogere Burgerschool en aan het
Stadhuis, dan zijn dat zeer uiteenloopende betrekkingen,
welke men niet bijeen kan voegen en niet gelijk kan bezol
digen. De betrekking van concierge aan het Stadhuis is een
zeer verantwoordelijke en drukke betrekking; die van concierge
aan het gymnasium is betrekkelijk gemakkelijk en die van
concierge aan de Hoogere Burgerschool is weer moeilijker.
Salarieert men die betrekkingen op dezelfde wijze, dan begaat
men de grootste onbillijkheden. De heer Knuttel zal toch wel
eenigszins naar verhouding tot den gepraesteerden arbeid
willen salarieeren?
Bovendien moet men op het Stadhuisdik wijls ab initio een ander
soort ambtenaren hebben, dan elders in gemeentedienst. Voor de
betrekking van secretaris van de commissie voor de strafver
ordeningen bijvoorbeeld, is het toch wenschelijk iemand te
nemen, die in de rechten gestudeerd heeft. Zoo zijn wel
degelijk verschillen noodig. Wij hebben, vergeleken bij vroeger,
al een massa vereenvoudigd, maar, als men plotseling een
paar categorieën er uithaalt, krijgt men wanorde.
Maar waarom zijn wij in het goede van dit voorstel beves
tigd? Wjj hebben het advies van de commissie voor het
georganiseerd overleg gevraagd en deze, die het skelet van
de regeling heeft gemaakt Burgemeester en Wethouders
hebben er een enkelen ambtenaar, die vergeten was, bij
moeten zetten heeft ook als haar meening te kennen
gegeven, dat het aantal categorieën niet moest worden ver
minderd. In het algemeen ben ik het er niet mede eens, dat
heel veel vereenvoudigingen zijn aan te brengen; misschien
zou een enkele mogelijk zijn, maar tenslotte moeten wij ons,
voorzoover dit niet in strijd is met het gemeentebelang,