MAANDAG 10 MEI 1920.
229
dienst neemt, dien men voor hulp aanneemt maar als zoodanig
wel eens blijft hangen en, zooals ik reeds zeide, moeten wij
ook voorkomen, dat de gemeente te veel jongmaatjes in
dienst neemt.
De Voorzitter. Het betreft hier opleiding!
De heer Dubbeldeman. Gij kunt dat opleiding noemen,
maar toch geloof ik, dat wij uiterst voorzichtig moeten zijn.
Ik heb geen bezwaar, dat er van die jonge menschen worden
aangesteld, maar men moet zorgen, dat zij niet te weinig
traktement hebben en in de gelegenheid zijn zich te bekwamen,
ook in het belang van de gemeente.
De aanneming van ons amendement zou eenigszins bezwaar
lijk zijn met het oog op artikel 2 van de verordening, maar
onze bedoeling is ook geweest, dat, indien de Raad zich met
ons amendement vereenigde, dat artikel zou worden gewijzigd.
Willen Burgemeester en Wethouders daartoe het voorstel niet
doen, dan ben ik zelf bereid zulk een voorstel in te dienen.
De Voorzitter. Wij kunnen niet in één verordening twee
bepalingen opnemen, welke met elkander in strijd zijn.
De heer Pera. M. d. V. De heer Dubbeldeman heeft duidelijk
doen uitkomen, dat het er om te doen is iets meer te geven.
Dat streven van »iets meer" moeten Burgemeester en Wet
houders tegengaan. De door Burgemeester en Wethouders
voorgestelde salarissen zijn op een hoogte gebracht, welke
gezien mag worden, en kunnen, zooals ik hier reeds meer
malen heb gezegd, waarlijk voldoende geacht worden. Men
moet rekening houden met de verschillende soorten van
personen, die hierbij in aanmerking komen en zich aanmelden
om geplaatst te worden, en, wanneer nu de meest eenvoudige
lui, de meest primitieven, die nog alles moeten leeren, een
verdienste kunnen hebben van 700.—-, dan mag waarlijk
worden geconstateerd, dat dat een voldoend loon is.
Zooals de Burgemeester reeds gezegd heeft, wordt rekening
gehouden met de personen, die zich aanmelden. Het kan
voorkomen, dat zich iemand aanmeldt, die deze of gene er
varing heeft en een zekere bekwaamheid bezit, dan wordt
dieniet op het.aanvangssalaris van ƒ700.maar op ƒ800.
of ƒ900.—, aangesteld, op het loon, dat hij op dat oogenblik
waard is. Dus niet iedereen, die aangesteld wordt, begint
met ƒ700.
Verder is er gezegd: niet te zeer jongmaatjes in dienst
nemen! Wat bedoelt men daarmede? Moeten hét menschen
van ontwikkeling zijn, die niet veel meer hebben te leeren?
Maar er staat tegenover, dat de heer Dubbeldeman zegt, dat
die jonge menschen in de gelegenheid moeten zijn zich te
laten opleiden en lessen te nemen. Mij dunkt, dat jonge-
menschen van den leeftijd, welken wij op het oog hebben,
volkomen in staat zullen zijn van het salaris, dat wij voor
stellen, die lessen te nemen. Het zijn personen die nog niet
voor eigen rekening staan, die bij hun ouders thuis zijn en
als zoodanig onder voordeelige omstandighedeh leven. Aange
nomen mag dus worden, dat zij met het voorgestelde salaris
de kosten, aan hun verdere opleiding verbonden, wel zullen
kunnen bestrijden. Het is een tijd van proefneming voor die
jonge menschen en de bedoeling is, dat zij op den duur in
vasten dienst bij de gemeente zullen overgaan, wanneer zij
toonen genoegzaam ontwikkeling en aanleg te bezitten en
blijk geven zin in hun werk te hebben.
Ik hoop dan ook, dat de Raad het amendement zal ver
werpen.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik moet even zeggen, dat ik
het amendement niet erg gelukkig geredigeerd vind, maar
toch geen vrijheid kan nemen er tegen te stemmen, omdat
ik het wel iets waard acht, dat vastgeslegd wordt, dat geen
ambtenaar van den leeftijd van 21 jaar in gemeentedienst
zal v/orden aangesteld beneden een salaris van 1400.
De Voorzitter. Dat staat niet in het amendement.
De heer Knuttel. Ja, maar er staan dan op dien lijst geen
lagere salarissen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het gewijzigd amendement van de heeren Dubbeldeman en
van Stralen wordt in stemming gebracht en met 19 tegen 8
stemmen verworpen.
Tegenstemmen de heeren üostdam, Kuivenhoven, de Lange,
Stijnman, Splinter, van Gruting, A. Mulder, van Hamel,
Wilmer, J. P. Mulder, Bisschop, Sijtsma, Heemskerk, van
Tol, Pera, Bots, van der Lip, van der Pot en Leman.
Voor stemmenMevrouw BaartBraggaar, de heeren Groene-
veld, Knuttel, van Stralen, Dubbeldeman, Oostveen, Mevrouw
DubbeldemanTrago en de heer van der Zeeuw.
Het amendement van den heer Knuttel wordt vervolgens
eveneens met 19 tegen 8 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Oostdam, Kuivenhoven, de Lange,
Stijnman, Splinter, van Gruting, A. Mulder, van Hamel,
Wilmer, J. P. Mulder, Bisschop, Sijtsma, Heemskerk, van
Tol, Pera, Bots, van der Lip, van der Pot en Leman.
Voor stemmen: mevr. BaartBraggaar, de heeren Groene-
veld, Knuttel, van Stralen, Dubbeldeman, Oostveen, mevr.
DubbeldemanTrago en de heer van der Zeeuw.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ver
volgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Ik zou thans door den Raad willen doen
uitmaken of gevolgd zal worden het door Burgemeester en
Wethouders voorgesteld systeem, dan wel het systeem, dat
belichaamd is in het amendement van den heer Knuttel, dat
een comprimeering van de verschillende categorieën beoogt.
Wij kunnen dat niet telkens bij elke groep afzonderlijk be
handelen.
Ik zou dus nu aan de orde willen stellen het amendement
van den heer Knuttel voor zoover het betreft de ambtenaren
van schrijver tot en met den referendaris. Als dat mocht worden
aangenomen, dan zouden Burgemeester en Wethouders den
geheelen staat moeten herzienwordt het verworpen, dan kunnen
wij beginnen met de verschillende amendementen betreffende
de afzonderlijke betrekkingen.
Het amendement van den heer Knuttel, voor zoover het
thans aan de orde is, strekt om voor verschillende ambte
naren de klassen te doen vervallen.
Wordt het amendement van den heer Knuttel ondersteund?
Aangezien het voldoende ondersteund wordt, maakt het een
onderwerp van beraadslaging en stemming uit.
De heer Knuttel. M. d. V. Bij de werklieden is reeds een
zekere stap gedaan om alle die klassenonderscheidingen op te
heffen en daar zijn nog maar betrekkelijk weinig klassen over
maar bij de ambtenaren is het aantal klassen nog bijzonder groot
en toch is juist ook ten aanzien van ambtenaarsbetrekkingen
gebleken, dat die onderscheidingen gemist kunnen worden.
Wanneer ik naga, dat indertijd de onderwijzers ook in 4 klassen
verdeeld waren en dat gaandeweg voor hen alle onderscheid
is opgeheven, dan zie ik ook geen reden om, waar zoovele
ambtenaren werk doen dat op hetzelfde neerkomt, voor hen
onderscheidingen in stand te houden. Mij is dan ook verzekerd,
dat in de voornaamste gemeentediensten tusschen het werk
dat verricht wordt door ambtenaren, in zeer verschillende
klassen geplaatst, geen onderscheid is en dat bijvoorbeeld aan
de Lichtfabrieken dikwijls door een administratief ambtenaar
le klasse en een administratief ambtenaar 3e klasse hetzelfde
werk wordt verricht en dezen bij ontstentenis voor elkander
invallen, zoowel de 3e voor den len, als de le voor den3en.
Dat komt herhaaldelijk voor. In het algemeen is er practisch
wel verschil tusschen hetgeen de eene en hetgeen de andere
ambtenaar doet, maar dat staat niet in regelrechte verhouding
tot de klassenindeelingen, welke meerendeels wel kunnen
worden gemist. Mij is aan de hand gedaan hoe in beginsel
daarmede kon worden gehandeld en ik heb mij bij het doen van
mijn voorstel gehouden aan het advies van mijn raadslieden.
Het zou wellicht ook mogelijk zijn het op een andere wijze
te doen, maar het gaat hier in hoofdzaak om het beginsel.
Men kan de groepen meer in elkander voegen. Juist om den
overgang niet te groot te maken is in mijn voorstel het aantal
periodieke verhoogingen aanzienlijk meer dan in dat van
Burgemeester en Wethouders, omdat dat ten deele in de plaats
komt van de bevordering tot een hoogere klasse. Het is de
vraag of die periodieke verhoogingen te zijner tijd niet meer
beperkt moeten worden, maar wij hebben thans een zekere
analogie met een categorie van personen, met wie de ambte
naren het best kunnen vergeleken worden, namelijk de on
derwijzers, die, in vergelijking met de werklieden, een veel
grooter aantal periodieke verhoogingen hebben. In mijn voor
stel worden de ambtenaarssalarissen eenigszins meer geschoeid
op de leest van die van de onderwijzers.
Ik geloof, dat er practisch tegen mijn voorstel weinig be
zwaar kan zijn, omdat bij de ambtenaren de bevordering
telkens tot een hoogere klasse dikwijls tot voortrekkerij en
ongewerischte verhoudingen aanleiding geeft. Ik weet, dat er
juist onder de ambtenaren een zekere mate van ontevreden
heid bestaat over het feit, dat bij de bevordering tot hoogere
klassen dikwijls onbillijkheden plaats hebben.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil wel verklaren, dat ik in
het algemeen met het beginsel, in het amendement van den
heer Knuttel neergelegd, sympathiseer. Indertijd heeft de
commissie ad hoe alle mogelijke pogingen gedaan om de
ambtenaren zoo veel mogelijk in groote rubrieken bijeen te
brengen, maar telkens bezweken wij voor de bezwaren, welke