254 MAANDAG 10 MEI 1920. Beraadslaging over het voorstel van Burgemeester en Wet houders in zake de wedde van den Apothekersassistent En degeest c. a. met het daarop door den heer Knuttel voorge stelde amendement. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders vinden het billijk om, nu voor de andere apothekersassistenten het trak tement met f 200.— is verhoogd, diezelfde verhooging voor deze assistente voor te stellen. Zij wijzigen dus hun voorstel aldus, dat voorgesteld wordt een salaris van 1800.tot f 2200.— met 4 éénjaarlijksche verhoogingen van 100.—. De heer Knuttel. Mijn amendement is daardoor vervallen. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Er is van mij ook nog een amendement. De Voorzitter. Van u heb ik er geen gezien. De heer Dubbeldeman. Ik heb vanmiddag voorgesteld de salarissen gelijk te stellen en ik heb toen nog aan Burge meester en Wethouders gevraagd, waarom zij verschil tusschen die beide wilden maken. De Voorzitter. Ik heb alleen dat gedrukte stuk met amendementen van u en daarop komt het niet voor. Gij hebt wel over die gelijkstelling gesproken,gij hebt over ver scheidene dingen gesproken maar gij hebt hierop geen amendement ingediend; ik heb het althans niet gekregen. De heer Dubbeldeman. Ik heb toch een amendement in gediend op het salaris van de apothekers-assistente. De Voorzitter. Die van Endegeest? De heer Dubbeldeman. M. d. V. Mijn bedoeling is geweest dat het salaris, dat ik voorstelde, zou gelden voor beiden, zoowel voor de apothekersassistente op Endegeest als voor de andere apothekersassistente. Ik heb nog^gevraagd, waarom Burgemeester en Wethouders tusschen dié beiden verschil maakten. De Voorzitter. Stemt u dan tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dan bereikt gij hetzelfde. De heer Dubbeldeman. Als ik geen amendement heb, is er niets aan te doen. De Voorzitter. Practisch heeft dat geen beiwaar, want zij, die aan de apothekersassistente op Endegeest hetzelfde willen geven als aan de andere assistenten, kunnen tegen dit voorstel stemmenzij bereiken dan hetzelfde, want dan ver valt deze categorie. Ik wensch even te zeggen waarom Burgemeester en Wet houders twee categorieën hebben gemaakt. De apothekers assistente op Endegeest heeft een gemakkelijker werkkring dan de gewone apothekersassistenten. In de Gestichten is een aantal menschen, ongeveer 800, van welke de meesten krank zinnig zijn en dus niet ziek in dien zin, dat zij medicijnen noodig hebben. Er zijn dus betrekkelijk weinig geneesmiddelen klaar te maken. Die apothekersassistente heeft het dan ook gemakkelijker dan hare collega bij de Stadsapotheek en dat moet eenigszins tot uitdrukking komen in het traktement. Het examen, dat zij heeft moeten doen, is hetzelfde als van de anderen, maar zij heeft veel tijd om wat te lezen of een vrouwelijk werk te doen. De beraadslaging wordt gesloten. Het gewijzigde voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in stemming gebracht en met 25 tegen 4 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Oostdam, Kuivenhoven, de Lange, Knuttel, Splinter, van Gruting, van Stralen, A. Mulder, van Hamel, Wilmer, J. P. Mulder, Huurman, Eikerbout, Bisschop, Dubbeldeman, Sijtsma, Heemskerk, Oostveen, mevrouw Dub beldemanTrago, van Tol, Pera, Bots, van der Lip, van der Pot en Leman. Tegen stemmenmevrouw BaartBraggaar, de heeren Groeneveld, de la Rie en van der Zeeuw. Beraadslaging over het voorstel van Burgemeester en Wet houders inzake de wedde van adjunct-fröbelonderwijzeres, met de daarop voorgestelde amendementen van den heer Knuttel en van de heeren Dubbeldeman en van Stralen. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik voor mij mis de bevoegd heid om de belangrijkheid van dit onderwijs te beoordeelen, maar het geval is hier zoo, dat zoowel de Centrale Bond van Nederlandsche ambtenaren als de vakbond van de onder wijzers meenen, dat het salaris van de adjunct-fröbelonder wijzeres gesteld móet worden op het bedrag, dat ik heb voor gesteld. Zij hebben dat verdedigd in de commissie voor het georganiseerd overleg. En als die menschen, die er toch zeker beter over kunnen oordeelen dan wij, meenen dat dit onder wijs zoo moet worden betaald, dan mis ik den moed om te zeggen dat het te hoog is. De vakbond van Nederlandsche onderwijzers heeft zich niet alleen afgevraagd, hoe het hier moet zijn, maar is ook op de hoogte van wat op andere plaatsen wordt betaald. Wat die bonden hier vragen, komt ongeveer overeen met wat elders wordt betaald. Ook wil ik erop wijzen, dat dit personeel niet gelijk te stellen is met fröbelonderwijzeressen aan bewaarscholen. De kinderen, die de fröbelonderwijzeressen in de gestichten voor zich krijgen, zijn veel moeilijker te bearbeiden dan de normale kinderen die op een bewaarschool gaan. Daarmede moet toch zeker rekening gehouden worden. Zoo even hebben wij vernomen, dat een assistent-apotheker, die meer werkzaamheden op een bepaalde plaats verricht, beter betaald moet worden dan een ander die minder te doen heeft; mij dunkt, dit mag zeker ook gelden voor deze ambte naressen, haar arbeid is toch veel zwaarder en moeilijker bij die idiote kinderen dan de arbeid van een onderwijzeres op de gewone bewaarschool. Natuurlijk, ik begrijp het wel, Burgemeester en Wethou ders zullen weder uit een zuinigheidsoogpunt een traktement van ƒ700—ƒ900.— voorgesteld hebben, maar dat is toch voor mij geen reden om mij bij het voorstel van hen neer te leggen, want een dergelijk salaris is toch eigenlijk niets; daarvan kan men in deze maatschappij absoluut niet bestaan. Wij zullen nu wel te hooren krijgen, dat zoo'n meisje bij haar ouders thuis woont, maar daarop mogen wij niet specu- leeren. Wij moeten ons afvragen: kan iemand van ƒ14. tot nog geen ƒ18.per week rondkomen? En dan zal moeten worden erkend, dat, als die meisjes bovendien op kamers moeten wonen of iederen dag die reis van Leiden naar Oegst- geest per tram moeten maken, hetgeen Burgemeester en Wethouders bieden, veel te laag is. Ik heb geen illusies meer en zal dus niet aan den Raad vragen De heer Sijtsma. Gij vraagt te veel! De heer Dubbeldeman. Als men niets krijgt, hoe kan men dan te veel vragen? De heer de Lange. M. d. V. Ik moet toch nog eens met een enkel woord protesteeren tegen de argumenten, die wij telkens van den heer Dubbeldeman hooren: de ambtenaars bonden zijn van oordeel, dat het zoo moet en daarom ver dedig ik het hier. Dat noem ik nu toch een bespotting van de democratie. Als dat nu de vruchten van de democratie zijn, dan zeg ik, dat ik er niets van moet hebben, want wat is daarvan het gevolg? Dat niet de Raad, maar de ambte narenbonden en de werkliedenbonden regeeren en dat de Raad wel naar huis kan gaan. De heer Knuttel. Dat zal ook weieens gebeuren. De heer de Lange. Ik noem dat een karikatuur van de democratie. De heer Sijtsma. Ik ook en ik ben democraat. De heer de Lange. Ik wensch te vragen of Burgemeester en Wethouders ook kunnen zeggen, welk salaris wordt ge geven aan de gewone onderwijzeressen op de bewaarschool. Ik heb dat tot mijn leedwezen niet nagezien, maar misschien is het bij den Wethouder van onderwijs bekend. De heer van der Lip. Ik kan het u op dit oogenblik ook niet zeggen. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Een enkel woord aan het adres van den heer de Lange. Ik kan mij begrijpen, dat het den heer de Lange raar in de ooren klinkt, als ik zeg, dat, indien de organisaties, de vakbonden die en die eischen hebben gesteld en die eischen billijk zijn, ik die eischen verdedigen zal, ook al kan ik de werkzaamheden welke geëischt worden, niet in alle onder deden beoordeelen. Hij acht dat, zooals hij zegt, in strijd met de democratie. Nu had ik verwacht, dat zijn linker buurman flink overeind zou zijn gevlogen, omdat deze, aan het hoofd van een grooten vakbond staande, meerdere malen voor dat zelfde geval komt te staan en die theorie van den heer de Lange zeker niet zal onderschrijven, aangezien hij anders voor zijn vakbond wel thuis kan blijven. Ik mag veronderstellen, dat, als de heer Eikerbout met vertegenwoordigers van andere

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 32