MAANDAG 40 MEI 4920. 251 Ik weet niet, hoe het straks zal gaan als de nieuwe Raad verkozen is; maar mocht ik herkozen worden en in die com missie blijven, dan geef ik de verzekering dat ik niet van plan ben het te laten bij hetgeen ik totnogtoe gedaan heb. Ik wensch een streepje verder te gaan en in dezen Raad ook een woord te spreken over de behandeling der patiënten. Dat zal ik heden niet doenhet is niet aan de ordedat ben ik met den Voorzitter eens. Dan wil ik nog het volgende zeggen aan den heer Oostdam. De commissie van beheer is in deze loonregeling in het geheel niet gekend; de voorstellen zijn door ons niet behandeld. Wij hebben er niet den minsten invloed op gehad. Men be- grijpe dus, al is de financieele toestand voor het personeel nog zoo slecht, wij kunnen er niets aan doen. Wij worden daarin niet gekend. Misschien is dat wel goed ook, want het spreekt vanzelf, dat er dan in de loonen voor onze ambte naren geen eenheid meer zou zijn; dan zou men in de com missie voor de gestichten bijvoorbeeld gaan beoordeelen wat voor het ambtenarenpersoneel der gestichten goed was, en in de commissie voor de Lichtfabrieken zou men dan hetzelfde doen betreffende het personeel daar', enzoovoorts. Het spreekt dan ook vanzelf, dat wij hier in een breeden kring een overzicht moeten krijgen van alle loonen bij alle inrichtingen der gemeente. In een commissie kan men dat niet doen; dat gaat niet; daar kan men kleine dingen behan delen, maar groote vraagstukken, als die betreffende loon, arbeidsduur en dergelijke, moeten hier behandeld worden, na dat wij gekend hebben de meening der organisaties, in ge meenschappelijk overleg. Dat door ons, gelijk de heer Pera zegt, voorstellen zouden gedaan worden die buiten de orde der samenleving staan, is toch te gek om los te loopen. Dat heeft vóór u nog niemand gezegd en niemand zal het u nazeggen. Het is te dwaas om los te loopen..Laat de heer Pera dat spoedig terugnemen. De voorstellen die wij doen zijn over het algemeen zeer practisch. Wij hebben wel eens een theoretisch voorstel gedaan, om het geachte publiek van Leiden, den kiezers, te laten zien op welke wijze wij de maatschappij willen inrichten als wij eenmaal de meerderheid vormen, maar al die practische voorstellen, welke door ons hier verdedigd zijn, stonden niet, wat u noemt, buiten -de samenleving. Neen, die staan er altijd midden in, want, als wij nu opkomen voor het belang van het verplegend personeel, dan is dat een deel van de samenleving. De heer Pera. Dat is niet waar! De heer Dubbeldeman. Als dat niet waar is, weet ik niet meer, wat waar is. De heer Pera. Gij weet het ook niet. De heer Dubbeldeman. Het verwondert mij, dat Bernstein niet op de proppen is gekomen. Ook moet ik ontkennen, dat ik de ontevredenheid in de gestichten zou hebben aangestookt. Dat heb ik niet gedaan, ik heb de klachten aangehoord, als de menschen bij mij kwamen, maar ik heb nooit gevraagd of zij klachten hadden, want dat was niet noodig. Ik zat nauwelijks in de commissie of er kwamen per dag nu eens twee, dan weer vier menschen bij mij, maar steeds heb ik gezegdgaat naar uw organisaties! De heer Sijtsma. Vroeger kwamen zij bij den heer Pera. De heer Dubbeldeman. Ja, maar daarmede schoten zij niet op, want, als er bijvoorbeeld een brief voor de commissie bij den Voorzitter wordt gebracht, zien wij dien brief niet. Ik zal daar echter nu niet meer over spreken, ik zal er in de commissie naar vragen. Die menschen zullen echter verstandig doen niet meer naar den heer Pera te gaan, want aan hem kunnen zij hun belangen niet toevertrouwen. Dat is ook te dwaas om los te loopen De heer Pera zegt, dat het personeel de tering naar de nering moet zetten, maar daarmede ben ik het niet eens. Dat doet gij ook niet, mijnheer Pera! De heer Pera. Dat heb ik al mijn leven moeien doen! De heer Dubbeldeman. Maar dan altijd op een wijze, die voordeelig voor u uitviel. Gij waart patroon in het particulier bedrijf en gij hebt u nooit tevreden gesteld met een vooruit- bepaald bedrag, opbrengst uit dat bedrijf. De heer Pera. Zeker! De heer Dubbeldeman. Neen, als gij het eene jaar ƒ3000. hadt verdiend, probeerdet gij het zoo in te richten, dat het 't volgend jaar niet weder ƒ3000.was, maar er een schepje op kwam. Dat is u niet kwalijk te nemen, maar het is waar. Ik weet, mijnheer Huurman, van het particulier bedrijf ook wel iets af. Laat de heer Pera "hier zijn zaakje zelf maar opknappen. De heer Huurman; Ik zal spreken wanneer ik meen dat te moeten doen. De Voorzitter. Ik verzoek den heer Dubbeldeman op de zaak zelve terug te komen. De heer Dubbeldeman. Ik kan het niet helpen. Laten de heeren dan het woord vragen als zij iets te zeggen hebben. Dat de uittocht van personeel uit onze gestichten een andere oorzaak zou hebben dan door mij is geschetst, daar tegen moet ik opkomen en ten onrechte ontkent de Wet houder de juistheid van hetgeen ik daaromtrent heb gezegd. Er vertrekken wel enkele menschen, die meenen zich elders verder te moeten ontwikkelen, maar hij weet ook wel, dat velen daarvoor de geschiktheid niet bezitten, en juist die menschen moeten wij het leven in onze gestichten mogelijk doen zijn. Het is ook in het belang van het gesticht zelf, dat die menschen bij ons' blijven. Straks zal ik wel de ge legenheid krijgen, hier of elders, daarover een woordje te spreken. Men is van plan een paviljoen'te stichten, waar de broeders gezamenlijk kunnen wonen, maar ik ben er een veel grooter voorstander van om vanwege de gemeente een groot aantal huizen neer te zetten, opdat de menschen kunnen huwen en een gezin opzetten, want dan hebben zij geen reden meer, als wij goed betalen, om te vertrekken. Nogmaals, ik moet er tegenop komen, dat die menschen tevreden zouden moeten wezen, omdat de heer Pera meent, dat de gemeente niet meer geld beschikbaar kan stellen. Ik zou willen ik heb zelf ook open kaart gespeeld dat de heer Pera dien brief van het personeel eens voorlas. Ik zal niet naar de onderteekening vragen, maar ik zou toch gaarne den inhoud van den brief, dien hij laat domineeren, kennen. Misschien zal hij zoo vriendelijk willen zijn het nog te doen. De Voorzitter. Wat het laatste punt betreft, vertrouwt gij blijkbaar den heer Pera niet. De heer Dubbeldeman. Hij mij ook niet! De Voorzitter. De heer Pera zou op dezelfde wijze aan u kunnen vragen, wie die twee dames zijn, welke bij u zijn geweest. De heer Dubbeldeman. Ik heb gezegdde hoofdverpleegster van Rhijngeest en een hoofdverpleegster er zijn er slechts 3 van Éndegeest. De Voorzitter. Dat is echter niet aan de orde. De heer Dubbeldeman heeft gezegd, dat men de loonen in het algemeen in verband met de andere moet beoordeelen. Dat is juist wat wij gedaan hebben. Eerst hebben wij door het georganiseerd overleg gekregen de stijgingen in de loonen, die overeengekomen waren met de verschillende werklieden- en ambtenaarsorganisaties. Toen die voor de groote categorieën waren vastgesteld, hebben wij op dezelfde manier vastgesteld de verhoogingen voor het ge- stichtenpersoneel, waarbij natuurlijk in acht génomen is dat het personeel heelt vrij voedsel, vrij logies, vrije geneeskun dige hulp, enzoovoort, zoodat hetgeen overschiet, het geld is dat dient voor aanschaffing van kleeding, voor zoover dat noodig is, en om het leven te veraangenamen. Toen heb ben wij op dat loon ongeveer hetzelfde percentage gelegd, zeker niet minder, dan gelegd is op de loonen van de 5 ver schillende werkliedencategorieën. Wij meenen daarmede billijk gehandeld te hebben. Ik zal eenige cijfers noemen. Het minimum voor verpleegster 3de klasse is tegenwoordig ƒ250.Kort geleden was het 125.daarna is het geworden 250.en nu is er op gelegd een percentage van 30, het wordt dus 325.De heer Knuttel legt er nog 75.meer op; dat is dus een verhooging met 60 pCt.volgens het amendement-Dub- beldeman zou er nu ƒ125.bijkomen, dat is {t<5 a 90 pCt. meer. Wat is er nu voor onbillijks in het voorstel van Burge meester en Wethouders? Natuurlijk, het is prettiger om meer te geven. Wij worden altijd door de heeren lastig ge vallen, alsof wij het ook niet gaarne zouden doen; maar wij staan op geheel ander standpunt dan de heeren, die niet ver antwoordelijk zijn voor het beheer. De heer Dubbeldeman. Nu komt het De Voorzitter. Ik spreek nooit over politiekdat kunnen de heeren van mij getuigen; maar ik wil zeggen dat uwe partij i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 29