MAANDAG 10 MEI 1920. 247 De heer de Lange. De Statistiek kan toch uitwijzen, hoe lang de meisjes erover doen? De Voorzitter. Den gemiddelden tijd kan het College op het oogenblik niet mededeelen. De verpleegsters 2e klasse zijn de gediplomeerden; dus men wordt 2e klasse als het diploma verkregen is. Dat diploma is verdeeld in 3 gedeelten. Als men het eerste gedeelte heeft, krijgt men een toelage van 25.als men het tweede ge deelte behaalt, ontvangt men een toelage van 50.en heeft - men ook het derde gedeelte, dan krijgt men een toelage van 75.en wordt men verpleegster 2e klasse. Ik weet op dit oogenblik niet, welk percentage van het totaal aantal verpleegsters, de verpleegsters 3e klasse uitmaken. De heer Knuttel. Het duurt toch ten minste 3 jaar eer iemand verpleegster 2e klasse wordt. Het examen wordt in 3 jaarlijksche gedeelten afgenomen. De Voorzitter. Het diploma wordt elk jaar verleend. Op het oogenblik kan ik er niet meer van zeggen. De beraadslaging wordt gesloten. Het in het amendement van de heeren Dubbeldeman en Van Stralen belichaamde denkbeeld om aan alle verplegenden vrije bovenkleeding te verstrekken, op dezelfde wijze als. bij de politie te regelen, wordt in stemming gebracht en met 18 tegen 9 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren Oostdam, Kuivenhoven, de Lange, Splinter, van Gruting, A. Mulder, van Hamel, J. P. Mulder, Huurman, Eikerbout, Bisschop, Sijtsma, Heemskerk, van Tol, Pera, van der Lip, van der Pot en Leman. Vóór stemmen: Mevrouw Baart—Braggaar, de heeren Groeneveld, Knuttel, van Stralen, de la Rie, Dubbeldeman, Oostveen, Mevrouw Dubbeldeman—Trago en de heer van der Zeeuw. Beraadslaging over het voorstel van Burgemeester en Wethoudersin zake de wedden van Inwonend Verpleger (ster) 3e klasse, Inwonend Verpleger(ster) 2e klasse, Inwonend Verpleger(ster) le klasse, Uitwonend Verpleger(sler) 2e klasse, Uitwonend Verpleger(ster) le klasse, Hoofdverpleger(ster) A, Hoofdverpleger(ster) B met de daarop door de heeren Dubbel deman en van Stralen en den heer Knuttel voorgestelde amendementen. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Er behoort eigenlijk eenige moed toe om onze amendementen te verdedigen na al het geen vanmiddag is gepasseerd, dat wil zeggen, nadat de Raad stelselmatig elke poging, welke wij hebben gedaan om dezen loonstaat in het belang van het personeel nog eenigszins te wijzigen, heeft afgewezen, maar toch wil ik nog een poging wagen. In de eerste plaats wijs ik er op, dat bij de algemeene beschouwingen, die aan de behandeling van deze loonregeling zijn voorafgegaan, is gebleken, dat niet te ontkennen valt, dat het verplegend personeel een zware taak te vervullen heeft. Ik heb toen gezegd, dat er niets steekhoudends tegen aan te voeren is, dat de liefde voor het vak niet te koop is, wel de toewijding. De heer de Lange. Ook niet te koop. De heer Dubbeldeman. Als men dien menschen een be hoorlijke betaling en een behoorlijke behandeling geeft, kan men van hen eischen, dat zij tegenover de ongelukkige menschen, die daar verpleegd worden, hun plicht zullen doen. Nu spreekt het van zelf, dat, als men hen niet behoorlijk betaalt voor hun moeite, men op die toewijding geen aan spraak kan maken, want dan zijn die menschen in hun hart altijd ontevreden. En nu vraag ik, of iemand de stelling zou durven verdedigen, dat menschen, die doorloopend ontevreden zijn, hun plicht goed kunnen vervullen. Die vraag zal niemand in bevestigenden zin kunnen en durven beantwoorden. De klassenindeeling, welke Burgemeester en Wethouders willen handhaven, werkt willekeur in de hand, want daardoor zal de norm, welke voor de bevordering wordt inachtgenomen, niet alleen zijn de vraag of de menschen al dan niet voor de verpleging bruikbaar zijn, maar ook de vraag of zij al dan niet aardig gevonden worden. Dat zijn dingen, die in ons bedrijf niet mogen voorkomen. Bovendien wil ik erop wijzen, dat de salarissen, welke nu door Burgemeester en Wethouders voorgesteld worden, verre blijven beneden hetgeen tegenwoordig in de verpleegsters wereld gevraagd wordt. Wat Burgemeester en Wethouders aan het verplegend personeel willen geven, doemt de menschen om als een kluizenaar te leven. Als zij vrij zijn, kunnen zij zich van dat bedroevend salaris geen enkele behoorlijke uit spanning veroorlooven. Door den Directeur der gestichten wordt er wel eens over geklaagd, dat zijn personeel altijd maar naar de bioscoop holt; maar als men een inkomen heeft als die menschen, dan kan men nergens anders naar toe gaan; men heeft er geen geld voor. Dan moet men blij zijn als men voer 40, 50 cents in de bioscoop een plaats kan veroveren, de bioscoop die, naar de Directeur meent, zoo slecht op de menschen werkt, hetgeen misschien waar is. Die menschen zijn dus, als zij hun dagtaak verricht hebben, niet in de gelegenheid ergens heen te gaan; zij moeten in dat gesticht blijven vertoeven. Dat werkt natuurlijk demora- liseerend en dat is ook weder dat durf ik gerust te zeggen niet in het belang van de menschen die daar verpleegd worden. Burgemeester en Wethouders schijnen te vergeten, dat de menschen die daar verpleegd moeten wordeD, van wie men kan zeggen dat het de ongelukkigste menschen zijn die men zich in de maatschappij kan denken, dagelijks toevertrouwd zijn aan de liefderijke verzorging van het personeel. Ik geef toe, het behoort ook tot de taak der geneesheeren, maar uit den aard der' zaak is het deel van den dag, dat zij aan de patiënten kunnen wijden, zeer kort. Zij moeten overal zijn en het verplegend personeel blijft op een bepaalde afdeeling. Over het peil van het personeel hebben wij reeds een warm debat gehad. Hierover verschillen de smaken; dat stem ik toe; maar men zal het met mij eens zijn, dat wij het peil omhoog moeten voeren. De heeren, die met mij in de commissie zitten, hebben daarvan het een en ander wel gehoord. Zoo even heb ik ook reeds verteld, dat de Directeur altijd klaagt dat het personeel maar naar de bioscoop gaat en van niets anders droomt dan van de bioscoop. Dat is een bewijs al heeft de Voorzitter der commissie het bij de algemeene beschouwing willen ontkennen dat ik gelijk had en dat het peil van het per soneel niet van dien aard is als het wel zou moeten zijn. Want stond het op het peil waarop de heer Pera meent dat het wel staat, dan zouden wij toch dergelijke klachten van den Directeur niet krijgen. Nadat ik bij de algemeene beschouwingen over dit onderwerp gesproken had en mijn wenschen had kenbaar gemaakt en nadat men mij van alle kanten, ook van den kant van den communist, getracht had, op mijn kop te timmeren, omdat ik een blaam geworpen zou hebben op het verplegend per soneel, werd ik des avonds opgebeld door een hoofdverpleegster van Rhijngeest, die mede namens een collega van Endegeest om een onderhoud verzocht. Ik dacht bij mij zelf: daar zal je het hebbenik zal er danig van langs krijgen over hetgeen ik in den Raad gezegd heb. Ik was wat huiverig. Ik vroeg, waarover zij mij wenschten te spreken, wat hare bedoeling was. Ik dacht: als ik het maar eerst weet; dan kan ik mij daarop prepareeren; want als die dames gaan spreken, dan sta ik niet tegenover personen, zooals wij hier tegenover elkander staan, maar tegenover menschen, die in het vak grijs geworden zijn. Grijs? vraagt men. Ja, die hoofdverpleegster begint grijste worden; zij is er sedert jaren, sinds het gesticht bestaat. Toen kreeg ik ten antwoord: ja, wij wilden verklaren dat wij het volkomen eens zijn met hetgeen u in den Raad gezegd hebt en ook met hetgeen u meent te moeten voor stellen om daarin verbetering te brengen. Ik heb toen gezegd komt dan maar gerust; ik ben Zondag te spreken. Ik had met die twee dames een zeer langdurig gesprek; *het bleek, dat zij het stuk voor stuk eens waren mqt wat ik gezegd had. Ik had niets te veel gezegd; het was volkomen juist. Zij stonden op het standpunt, dat het salaris veel te laag is. Wat ik hier gezegd had, werd door de beide dames, met wie ik over den toestand daar nog niet gesproken had, bevestigd. Dat gaf mij moed om vanavond te trachten voor dat verplegend personeel althans nog de enkele verbeteringen te verkrijgen, welke door mij zijn voorgesteld. De cijfers, welke ik aan den Raad zal voorleggen, heb ik ook gekregen van die twee meer bevoegde personen. Ik wijs er op, dat men te Den Dolder in de provincie Utrecht betaalt: aan de nachthoofdverpleegster ƒ1050 1450.aan de eerste verpleegster ƒ900ƒ1000.aan een gediplomeerde verpleegster, die gelijk staat met een 2e klasse, 700850.aan een leerling-verpleegster ƒ450550.alles met kost en inwoning. Wij betalen: aan de hoofdverpleegster 9501250.aan de eerste verpleegster 600f 675.aan de gediplomeerde ver pleegster 450—525.en aan een leerling-verpleegster ƒ325ƒ400.ook met kost en inwoning. Trekt men die cijfers van elkander af, dan komt men tot de conclusie, dat wij volgens de nieuwe 'regeling minder betalen: voor de hoofdverpleegster 200.voor de eerste verpleegster 325.—, voor de gediplomeerde verpleegster 325.— en voor de leerling-verpleegster ƒ150.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 25