244
MAANDAG
10 MEI 1920,
op Endegeest begonnen, maar hoever zich dat zal moeten
uitstrekken, is op dit oogenblik niet te zeggen. Maar wel
wordt er nauwkeurig rekening gehouden met de behoefte,
welke zich in dit opzicht openbaart. Vooral bij het begin is
dat een moeilijkheid, omdat het gedurig voorkomt, dat zich
voor de verpleging aanmelden menschen, die, na er eenigen
tijd in te zijn geweest, blijk geven voor dat werk niet ge
schikt te zijn. Om direct voldoende kleeding te verschaffen,
zou een dure geschiedenis voor het gesticht en tevens ondoel
matig wezen.
Ik moet aanraden dit amendement te verwerpen en af te
wachten waartoe de omstandigheden aanleiding zullen geven
en zullen noodzaken. Bij de salarissen, die thans tot stand
gebracht worden, is er hoegenaamd geen reden om op dit
gebied in te grijpen. De toekomst zal leeren wat in dit ge
val wensehelijk is.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Al hetgeen de Wethouder
heeft gezegd, pleit eigenlijk voor mijn voorstel. Hij heeft geen
woord gezegd wat ook ik niet zou kunnen onderschrijven;
alleen het laatste zou ik niet zeggen, want daarmede ben ik
het niet eens. Overigens zou ik het woord voor woord hebben
kunnen doen. De toestand is zoo: óf men krijgt geen perso
neel meer óf men moet anders optredenstuk voor stuk
moet dat worden toegegeven. Het laatst nog in de commissie
van beheer onder voorzitterschap van den Wethouder, heeft
de Directeur moeten toegeven, dat er tenslotte toe zal moeten
worden overgegaan hetzelfde te doen voor de verpleegsters
als voor de verplegers. Waarom wil men dat nu niet?
Voor een dergelijke groote inrichting als het hier geldt,
bestaat niet het bezwaar, dat hedenmiddag is aangevoerd,
toen wij het hadden over dat potje voor de kleeding van de
boden. Ik weet niet hoe groot zulk een fonds zou moeten
zijn, maar ik zou het willen beheerd zien op dezelfde manier
als bij de politie. Wij waren dan van alle gezeur en van alle
narigheid af. Het zou dan niet meer voorkomen, dat een persoon,
die alle geschiktheid bezit, zich zelf moest terugtrekken,
omdat zij geen geld had om een uitzet klaar te maken. Dat
is voor een verpleegster nog al kostbaar en de menschen uit
de lagen van de maatschappij, waaruit wij die verplegers en
verpleegster moeten halen, zijn niet koopkrachtig genoeg en
kunnen er dus van huis uit niet voor zorgen.
De heer Pera. M. d. V. Het is den heer Dubbeldeman
bekend, dat er niemand wordt afgewezen of gedwongen uit
de verpleging te treden op grond van het kleedingbezwaar.
Als iemand zich presenteert, van wien kan worden verwacht,
dat hij of zij geschikt is om in de verpleging werkzaam te
zijn, wordt een tegemoetkoming gegeven om aanvankelijk
die kleeding aan te schaffen, welke noodig is. Daarvoor zijn
reeds maatregelen genomen, maar, als men hoegenaamd niet
wil rekenen met de kosten, die daaraan zijn verbonden, zoo
als de heer Dubbeldeman blijkt geeft te doen, kan men wel
alles toezeggen en alles verschaffen. In elk geval is het
noodig, als men van een gezond standpunt uitgaat, om met
die kosten rekening te houden. Als de verzekering wordt
gegeven, dat er nu ook vanwege het gesticht op dit gebied
in de noodige behoefte wordt voorzien, kunnen en moeten
wij ons, dunkt mij, daarmede op dit oogenblik tevreden stellen,
want het gaat niet aan in den breede alles toe te deelen,
terwijl men menig keer niet weet wat men aan de personen,
die zich aanmelden, zal hebben. Als iemand zich presenteert
voor de verpleging, kan men aan den neus niet zien of men
een geschikt persoon voor zich heeft; het valt dikwijls mee,
maar menig keer wordt men ook teleurgesteld.
Daarom is het goed, dat in dit opzicht ook eenige reserve
gebruikt en eenige voorzichtigheid betracht wordt.
Waarop het aankomt is, dat thans reeds, waar het noodig
'is, in de behoefte voorzien wordt en dat, voor zoover iemand
niet in staat is zich de noodige kleeding aan te schaffen, er
voor gezorgd wordt dat men bekomt wat men behoeft.
eenmaal noodig is om bekwame menschen op deze posten te
brengen en te behouden.
Het bezwaar van den heer Sijtsma, dat de marge tusschen
het salaris van den hoofdingeneur en dat van den adjunct-
directeur te klein is, kan ik niet deelen. Die marge van ƒ500
komt mij voldoende voor. Als een hoofdingenieur tot adjunct
directeur wordt bevorderd, terwijl hij al op een hooger salaris
staat dan waarop hij als adjunct-directeur aanvangt, dan
voorziet de verordening daarin door de bepaling, dat hij zoo
veel periodieke verhoogingen krijgt als noodig zijn om hem
geen achteruitgang te berokkenen.
Ik moet den Raad dan ook de aanneming van het amen
dement van den heer Sijtsma ontraden en ik hoop, dat het
salaris van den hoofdingenieur niet lager dan van* 6000.
tot 7000.— zal worden bepaald. Ook de heer Knuttel heeft,
meen ik, in zijn gewijzigd voorstel dezelfde marge aangenomen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Sijtsma wordt in stemming
gebracht en met 17 tegen 12 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Oostdam, Kuivenhoven, de Lange,
Stijnman, Knuttel. Splinter, A. Mulder, van Hamel, Wilmer,
J. P. Mulder, Huurman, Bisschop, van Tol, Bots, van der Lip,
van der Pot en Leman.
Vóór stemmen: Mevrouw BaartBraggaar, de heeren
Groeneveld, van Gruting, van Stralen, de la Rie, Dubbeldeman,
Sijtsma, Heemskerk, Oostveen, Mevrouw Dubbeldeman—Trago,
de heeren van der Zeeuw en Pera.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ver
volgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter schorst hierop de vergadering tot des avonds
te 8i uur.
Voortzetting van de geschorste vergadering des avonds
te 8| uur.
Afwezig is thans, behalve de heer .van Weeren, de heer
Stijnman.
Aan de orde is alsnu
VI. Voortzetting van de behandeling van Staat D der alge-
meene salarisverordening.
De Voorzitter. Wij zijn thans gekomen tot de wedden
van het verplegend personeel. In de eerste plaats komt daarbij
in behandeling de motie van de heeren Dubbeldeman en van
Stralen om aan alle verplegenden vrije bovenkleeding te
verstrekken op dezelfde wijze als bij de Politie te regelen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik kan wat dit voorstel
aangaat ongeveer hetzelfde zeggen als ik gezegd heb bij ons
voorstel betreffende het geven van een kleedingtoelage aan
den gemeentebode.
Ik wil er de aandacht op vestigen, dat hetgeen door ons
verlangd wordt, tot zekere hoogte reeds plaats heeft. Alleen
zou ik het billijker achten, als het niet alleen gegeven werd
aan de verplegers doch ook aan de verpleegsters. Het zal u
misschien bekend zijn, Mijnheer de Voorzitter, u is ook
voorzitter geweest van de commissie van beheer over de ge
stichten dat reeds bovenkleeding verstrekt wordt aan de
verplegers, maar niet aan de verpleegsters. Ik vind dat on
billijk. Ik weet de gronden daarvoor wel, maar ik ben het
er niet mede eens. De Directeur zegt: zoolang ik verpleeg
sters krijgen kan aan wie ik het niet behoef te geven, geef
ik het niet, en als ik geen verpleegsters meer kan krijgen
zoqder dat ik bovenkleeding aan haar verstrek, dan geef ik
het wel.
Dat is niet eerlijk; dat is onrechtvaardig. Het is beter dat
het aan beide categorieën gegeven wordt.
De heer Pera. M. d. V. Wat betreft de kleeding voor de
verplegers en verpleegsters, speciaal wat betreft die van de
verpleegsters, verkeeren wij in een overgangsperiode.
De regel is geweest, dat geen van allen kleeding krijgen.
Aanvankelijk is er een bijzondere reden geweest dat men er
mede begonnen is eenige kleeding te verschaffen aan de
verplegers. Dat is van schrede tot schrede verder gegaan,
zoodat op het oogenblik voor een groot deel aan de ver
plegers kleeding verschaft wordt.
Een andere is de toestand voor de verpleegsters. In het
algemeen gaf men aanvankelijk aan de verpleegsters geen
kleeding. Bij sommige gestichten evenwel is men er mede
begonnen eenige tegemoetkoming te geven. Daarmede is reeds
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Het moge juist zijn, dat
wij altijd pleiten voor het personeel, te ontkennen is ander
zijds niet dat de heer Pera uitsluitend pleit voor de gestichten,
in dit geval voor de gemeente.
De heer Pera. Dat is mijn eer!
De heer Dubbeldeman. Het lijkt mij een twijfelachtige eer,
een verkeerd systeem. Het is een eenzijdige voorstelling,
welke de heer Pera ervan geeft. Er moet rekening gehouden
worden ook met hetgeen de menschen noodig hebben. Zooals
de regeling nu is, geeft men aan de leerlingverpleegsters, als
zij in dienst treden, eerst dan als zij zelf hunne kleeren niet
kunnen aanschaften, die zoogenaamde uniform, maar blijvend
krijgen zij het nog niet en de verplegers wel.
De heer Pera zegt, dat het niet noodig is, maar dat kan
hij niet beoordeelen. De menschen vragen er toch om, niet
alleen degenen die bij ons komen maar ook degenen die reeds
I