242
MAANDAG
10 MEI 1920.
ling te hoorenen nu wordt het* mij verweten, dat ik als
lid van de commissie van beheer over deze zaak niet kan
oordeelen. Ik weet niet waarom het voor de Lichtfabrieken
noodig is; het is erg, dat een lid van een commissie van be
heer dat zeggen moet. Burgemeester en Wethouders moesten
door beter beleid zorgen, dat wij dat niet konden zeggen.
De heer van der Lip. Gij maakt toch geen bezwaar tegen
het aanstellen van die ambtenaren?
De heer de Lange. Als Burgemeester en Wethouders hoofd
ambtenaren noodig hebben met een hooger salaris dan ƒ5000.
dan kunt gij die wat mij betreft, krijgen, maar langs een
anderen weg. Zet dan de grenzen tusschen het minimum
en het maximum voor den rang van referendaris uit. Refe
rendaris is een alleszins eervolle titel. Wij behoeven niet
aan titeljagerij mee te doen. Gij kunt strak?; wel komen met
de verklaring een directeur-generaal noodig te hebben. Men-
schen met die hoogere titels hebben wi| niet noodig; wij
hebben goede ambtenaren noodig en die kunt gij ook krijgen
met den titel van referendaris. Is een salaris van f 50U0
niet voldoende, laten Burgemeester en Wethouders dan het
maximum voor een referendaris stellen op f 6000.—.
De Voorzitter. Dat kan niet. Als gij de sitatuie goed hadt
doordacht, zoudt gij^ dat weten.
De heer de Lange. Als gij het minimum en het maximum
voor den rang van referendaris maar uit elkander haalt en
het aantal verhoogingen vermeerdert, moet het kunnen, maar
ik ben er niet voor dat wij nog meer rangen gaan scheppen.
Gij weet wat ik bij de algemeene beschouwingen, bij de be
handeling der begrooting 1920 heb gezegd. Het zou ons wel
eens kunnen gaan als sommige Zuid-Amerikaansche staten,
nl. dat wij meer generaals dan soldaten hadden.
De heer A. Mulder. M. d. V. Aanvankelijk was ik wel
van gedachte mee te gaan met het voorstel van Burgemees
ter en Wethouders, maar na hetgeen de heer de Lange
heeft gezegd, ga ik veel meer gevoelen voor de gedachte van
den heer de Lange dan voor die van Burgemeester en Wet
houders.
Het gaat mijns inziens nu eigenlijk zoo, dat dit hier inge--
steld moet worden, omdat het is aan de Lichtfabrieken en
dat acht ik beslist verkeerd.
Wij willen aan de gemeentebureau's op het Stadhuis vol
strekt niet onthouden een goed gesalarieerden, ja zelfs wat
men zou kunnen noemen een duren ambtenaar, als het
noodig is, maar het is geen argument om te zeggen: bij de
Lichtfabrieken heeft men zoo iemand, het zou wel gewenscht
zijn dat wij zoo iemand ook op het Stadhuis hadden.
Ik gevoel op het oogenblik dan ook meer voor de gedachte
van den heer de Lange dan voor het voorstel van Burge
meester en Wethouders.
De heer Knuttel. M. d. V. Toen ik zoo even verklaarde
mijn amendement in te trekken, verkeerde ik in de meening
dat de benoeming aan de Lichtfabrieken in den Raad zou
komen. Men ziet daaruit, dat ik eenigszins het omgekeerde
standpunt van dat van den heer de Lange inneem; want ik
zou niet zoo bezwaar hebben tegen den ambtenaar op het
Stadhuis, omdat ik begrijpen kan dat die- te eeniger tijd
noodig kan zijn; maar mij is juist uitgelegd, dat er geen
enkele reden is om deze positie in het leven te roepen wat
betreft de Lichtfabrieken.
In dit verband wil ik zeggen, dat hetgeen de Voorzitter
heelt aangevoerd over den ambtenaar ten Stadhuize in elk
geval toekomstmuziek is. Niemand schijnt er op het oogen
blik te zijn dien men bepaald houden moet als onmisbare
werkkracht en wien men daarom dit salaris moet toekennen.
Als het noodig is, ten einde werkelijk goede werkkrachten
te kunnen verkrijgen, om een hoog salaris uit te keeren,
ik heb het den vorigen keer reeds gezegd naar aanleiding
van de motie-van der Zeeuw dan ben ik er niet tegen
maar ik vind het gek om gelden daarvoor op de begrooting
te gaan brengen, terwijl alleen nog maar de mogelijkheid
bestaat dat er zoo iemand komen zal. Ik zou zeggen: laten
wij afwachten; als het geval zich voordoet, dan kan zoo'n
voorstel aan de orde gebracht worden. Alleen zou het ten
spoedigste voor de Lichtfabrieken in werking treden.
De Voorzitter. Ik antwoord den heer Knuttel, dat het geld
hatuurlijk nooit gegeven kan worden of het moet op de
begrooting zijn uitgetrokken; anders kan men het niet betalen.
Zoo even heeft de heer Knuttel gevraagd, aan wie de benoeming
was. Ik heb toen, ofschoon zulks mijn betoog wellicht verzwakte,
geantwoord, dat, aangezien het een secretarie-ambtenaar betreft,
de benoeming aan Burgemeester en Wethouders is. In depractijk
zou echter eerst een post daarvoor op de begrooting uitge
trokken moeten worden; dus zonder voorkennis van den Raad
kunnen Burgemeester en Wethouders niet tot de benoeming
van een dergelijken ambtenaar overgaan.
Maar als wij een nieuwe salarisregeling maken, dan moeten
wij weten wat het systeem is. Men moet toch weten, dat de
betrekking er is, ook bijvoorbeeld met het oog op sollici
taties.
De heer Knuttel. M.d.V. Geldt hetgeen u mededeelt ook
voor den ambtenaar aan de Lichtfabrieken? Moet het trak
tement voor dien persoon ook eerst op de begrooting komen
De Voorzitter. Het geldt hier een geheel andere quaestiedaar
omtrent zou de commissie van bijstand u het best kunnen inlichten.
De heer van der Pot. M. d. V. Deze zaak wordt hier
plotseling te berde gebracht en het is moeilijk haar zoo op
eens te beantwoorden. Ik meen echter dat, wanneer er aan
leiding was aan de Lichtfabrieken iemand in dezen rang te
benoemen, die benoeming door den Raad zou moeten ge
schieden. Op het oogenblik wordt de hoofdboekhouder ook
door den Raad benoem 1 en deze staat in rang beneden den
administrateur.
De heer Knuttel. Dus had ik gelijk, toen ik zoo even
mijn amendement introk.
De heer van der Pot. Wanneer er quaestie is van be
noeming van een administrateur, dan kan er geen bezwaar
tegen zijn om die benoeming door den Raad te doen ge
schieden.
Dan zal echter eens veranderd moeten worden het reglement,
dat thans in de zaak niet voorziet, omdat die rang er niet
in staat.
Nu nog iets aan het adres van den heer de Lange, wien
ik iets in herinnering wil brengen.
De heer de Lange, die er zoo den nadruk op legt, dat de
commissie er niet over gehoord is, zal zich waarschijnlijk
herinneren, dat over het beginsel dezer zaak in de commissie
wel gesproken is. In de commissie de heer de Lange was
er bij is besproken de wenschelijkheid om aan de Licht
fabrieken ook te scheppen een hoogeren rang voor admini
stratieve ambtenaren en wij hebben uit en te na gesproken
over den naam, dien die rang zou moeten krijgen en ten
slotte hebben wij niets beters geweten dan: afdeelingschef
Lichtfabrieken. Die naam en het idee zelf om dien hoogeren
rang te scheppen, heeft in de commissie toen niet het minste
bezwaar ontmoet.
Men heeft inderdaad het oog op een bepaald persoon, niet
om dezen onmiddellijk in dien rang te benoemen, zooals de
heer Knuttel onderstelt, maar om de mogelijkheid te scheppen
om dien persoon, dien men gaarne voor de Lichtfabrieken
wil behouden, te zijner tijd daartoe te bevorderen.
De heer Knuttel zegt wel, dat aan de Lichtfabrieken niet
gevoeld wordt de noodzakelijkheid om dien persoon die pro
motie te doen maken, maar ik wil de vraag stellen: wie kan
dat nu beter beoordeelen: de Directeur en de commissie, of
de ambtenaar van wien de heer Knuttel zijne inlichtingen heeft
Ik geloof toch de eersten. In ieder geval, de aanleiding tot
dit voorstel is geweest de behoefte aan een hoogeren admini
stratieven ambtenaar aan de Lichtfabrieken, maar toen nu
in de vergadering van Burgemeester en Wethouders de be
spreking van staat D aan de orde was, is de vraag gesteld:
is het, waar het instellen van dien rang door den naam
alleen mogelijk zijn zou aan de Lichtfabrieken, niet gewenscht
dien naam zoo te doen zijn, dat men in denzelfden rang ook
aan het Stadhuis bij gebleken wenschelijkheid een ambtenaar
kan benoemen. Ik wijs er met nadruk op, dat het geenszins
de bedoeling van Burgemeester en Wethouders is dit een
rang te doen worden, waartoe de chefs der afdeelingen van
het Stadhuis normaal zullen worden bevorderd, dat het vol
strekt niet in de bedoeling ligt, dat de referendaris, als hij
aan zijn maximum komt, persé administrateur zal worden.
Als die bedoeling had voorgezeten, hadden Burgemeester en
Wethouders beter gedaan door voor te stellen de maximum
grens voor referendaris te verhoogen tot ƒ6000.maar dat
hebben wij niet noodig geacht. Wij willen voor het excep-
tioneele geval, dat zich kan voordoen, de gelegenheid hebben
een persoon tot dien rang te bevorderen, ook op het Stadhuis.
Wij willen hier niet een rang scheppen, die alleen voor de
Lichtfabrieken zal gelden.
Als de heer de Lange zich deze zaak herinnerde, zich ook
herinnert, dat hij in de commissie voor de Lichtfabrieken de
behoefte aan dien hoogeren rang speciaal voor de Lichtfabrieken
heeft erkend, dan hoop ik, dat hij die erkenning niet zal op
zijde zetten voor de vrees, welke hij thans schijnt te koesteren,
dat Burgemeester en Wethouders te royaal zullen zijn met
het toekennen van dien rang van administrateur aan ambte
naren op het Stadhuis.