236 MAANDAG 10 MEI 1920. De Voorzitter. Ik zal u dat wel even uitleggen. Ook naar aanleiding van de woorden van den heer Dubbeldeman moet ik er op wijzen, dat de boden en de politie op dit punt niet zijn te vergelijken. Ik heb nog nergens gezien, dat de boden een uniformkleeding hebben; een bode moet in het zwait gekleed zijn en nergens bestaat voor hen een uniform, ook niet een uniform met het voorschrift, dat het van deze of gene soort laken moet zijn. Het is geheel iets anders dan bij de politie. Een bode behoort, omdat hij de menschen moet te woord staan, eenigszins correct gekleed te zijn, maar even goed geldt voor de klerken en andere ambtenaren, die op het Stadhuis werkzaam zijn, dat zij behoorlijk gekleed zijn. Voor een bode is meer de eisch, een ongeschreven recht, dat hij in het zwart gekleed is, maar dat is iets anders dan een uniform bij de politie. Die uniform bij de politie is een uniform naar een bepaald voorgeschreven model en daar geldt het een groot corps. Wat de inspecteurs betreft, dat is, zooals men zal kunnen begrijpen, een eenvoudige zaak. Die inspecteurs hebben ook een uniform, behalve die van de recherche en degene, die de arbeidszaken behandelt, welke geen straatdienst hebbende hoofdinspecteur heeft geen uniform. Dat dergelijke inspecteurs geen uniform hebben is veel beter, want als zij bijvoorbeeld een fabriek binnengaan om arbeidszaken te behandelen, moet het niet den indruk maken alsof zij daar een inval doen, wat het geval zou zijn, als zij in uniform waren. Voor hen is deze kleeding nog duurder dan wanneer zij een uniform droegen en daarom is het billijk, dat zij een vergoeding krijgen. Geheel anders staat het met de boden; deze moeten een voudig in het zwart gekleed zijn zonder meer. Als een ambte naar namens het gemeentebestuur naar den Haag moet, wat meermalen gebeurt, om bijvoorbeeld over den gang van zaken te spreken met een ambtenaar van een der ministerie's, moet hij ook behoorlijk gekleed zijn en kan hij niet gaan in het zelfde jasje, waarin hij op het bureau zit te werken. Zoo doen zich meer van die gevallen voor. Bij de politie, een groot corps, is voor die kleeding een fonds. Zou de heer Dubbeldeman wenschen, dat voor de boden, een corps bestaande uit drie man, ook een kleedingfonds met een fondsbeheer werd ingesteld? Neen, dan had men moeten voorstellen den boden 40.voor kleeding en ƒ25.voor schoeisel te geven, zooals vroeger het geval was, óók omdat zij zooveel moesten loopen. Ik moet er echter op wijzen, dat die toeslagen juist als gevolg van den nieuweren geest zijn afge schaft. In 1918 is een commissie benoemd, die gesproken heeft met de organisaties, en toen is in overweging gegeven om al die dingen, welke niet strikt noodig waren, af te schaffen, behalve dan de toelagen voor de uniformen voor de politie, die onder toezicht worden gemaakt, en voor de brug wachters. Maar bij de anderen zou dat alles afgeschaft worden, waartegenover de traktementen evenredig verhoogd zouden worden. Dus de eerste commissie heelt, in aanmeiking nemende dat de vrije kleeding zou vervallen, gezegd: nu zullen wij ook 100.meer traktement geven dan wij oorspronkelijk van plan waren. De heeren kunnen nu weder een vergoeding daarvoor gaan geven, mij goed, dan moeten zij een motie voorstellen in dien geest en op de begrooting brengen 40.voor kleeding en 25.voor schoeisel, maar het kan niet op de wijze van een fonds. Maar als men dit doet, waarom zouden dan andere ambtenaren er ook niet om komen? De werkkring in sommige gemeentediensten brengt mede, dat zwarte kleeding noodig is, maar het is destijds geconverteerd in het traktement. Dat is de zaak en ik leg dat nu voor de derde maal uit. Het is niet eens op verzoek van Burgemeester en Wet houders zoo gegaan; integendeel. Op mijn initiatief heeft de bode vroeger 40.voor kleeding gekregen; hij had vroeger alleen vergoeding voor schoeisel; die menschen hebben duur dere kleeding te dragen en toen is op mijn verzoek ook 40.beschikbaar gesteld voor kleeding. Maar dat is later overeenkomstig het rapport der commissie vervallen en het is geconverteerd in het loon. De salarieering van de boden moet natuurlijk goed worden, maar ik zie niet in, dat wij deze beter zouden maken door een regeling inzake de kleeding te maken die totaal over bodig is. Andere ambtenaren zijn ook wel eens genoodzaakt zekere kleeding te dragen. Als, zooals ik ree'ds zeide, een hoofdambtenaar namens Burgemeester en Wethouders met een autoriteit in in den Haag gaat spreken, dan kan hij niet in zijn huis jasje daar heengaan. Zoo heeft de commissie het destijds beschouwd; al die dingen, die weg kunnen, moeten weg. Met uniformkleeding is de zaak evenwel anders gesteld; bij de politie, evenmin als bij leger en vloot, kan de bepaling van de uniform aan ieder persoonlijk worden overgelaten. Ik moet mij er dus tegen verklaren om hier de zaak op dezelfde leest te schoeien als ten aanzien van de politie. Dan moet men liever voorstellen ƒ100.meer salaris te geven. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik wensch uit mijne motie te doen vervallen: „op dezelfde wijze te regelen als bij de politieambtenaren". Ik ben gezwicht voor al het formalisme, dat u genoemd hebt: dat er een fonds gevormd zou moeten worden, en dat er een fondsbestuur moet zijn, enz. Ik stel dan voor, laat het zoo luiden, dat daarvoor ƒ100.— per jaar g?geven wordt. De Voorzitter. Laat men liever dan voorstellen het trakte ment met ƒ100.— te verhoogen. Waarom zou men al die andere dingen doen De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik zal ditmaal uw raad opvolgen en ik stel voor het salaris van deze personen met ƒ100.te verhoogen. Maar dan wensch ik er er toch uit drukkelijk bij te verklaren, dat het bedoeld wordt als te zijn een vergoeding voor de verplichting om te voldoen aan het ongeschreven recht, gelijk u het noemt, dat zij hier in een bepaalde kleeding moeten verschijnen. Bedragen van ƒ40. en ƒ25.zouden nu geen beteekenis meer hebben, want men kan daarvoor de bedoelde kleeding niet meer koopen, ook niet in de Haarlemmerstraat. Mijnheer de Voorzitter. Gij hebt er de politie bij gehaald even goed als ik dat gedaan heb. Nu wil ik vooreerst eens in herinnering brengen, dat de politieagenten, die bijna nooit in uniform loopen, die ƒ100.toelage ook krijgen; De Voorzitter. Natuurlijk, die verslijten in diensttijd, dan and< re, soms nog duurdere kleeding. De heer Dubbeldeman. Die verkeeren in de gunstige positie, dat zij niet verplicht zijn in het zwart gekleed te gaan. Van daag loopen zij in het grijs, morgen in het groen; dat kan voor hun taak noodig zijri, want zij moeten zich wel eens onhei kenbaar maken, maar de aanschaffing daarvan is toch veel goedkooper. Ik heb er dan ook niets op tegen, dat die menschen die ƒ100.krijgen, maar daaruit volgt dan ook van zelf, dat men voor de boden niet een lager bedrag dan 100.kan nemen. Ik geloof dan ook goed te doen door mijn amendement in te trekken en een nieuw amendement voor te stellen, strekkende om de salarissen met ƒ100.te verhoogen. De heer van der Lip. Dan wordt de verhouding tot de andere salarissen toch verbroken? De heer Dubbeldeman. Wat hoor ik daar nu voor muziek Dat is mosterd na den maaltijd. De Voorzitter. Door den heer Dubbeldeman wordt zijn oorspronkelijk amendement ingetrokken en in plaats daarvan een nieuw voorgesteld, strekkende om de salarissen van de boden te verhoogen met 100.en alzoo te brengen op 19002300.met 4 éénjaarlijksche verhoogingen van 100.—. Wil de heer Dubbeldeman tegelijk zijn voorstel, om voor de boden de klassenindeeling te laten vervallen, verdedigen? De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik begrijp niet waarom Burgemeester en Wethouders meenen, dat er voor één bode een uitzondering moet worden gemaakt. Ik dacht, dat de taak, welke die menschen hebben te verrichten, voor hen allen gelijk was. Zoolang ik van het tegendeel niet overtuigd ben, blijf ik de meening toegedaan van de meerderheid van de deelnemers aan het georganiseerd overleg, dat een derge lijke gunst overbodig is, en lijkt het mij beter voor allen het salaris gelijk te maken. De heer Oostdam. M. d. V. Dat ik de zaak van die ge- kleede jassen nogmaals heb ter sprake gebracht, was in het belang van mijn eigen ruggegraat, welke door den heer Dubbeldeman min of meer in het debat is gebracht. Ik heb nog eens willen hooren ik wist het al wel dat de vergoe ding voor die kleeding reeds vroeger was verdisconteerd in het verhoogde loon. Dat is nu nog zoo. Er is dus geen reden om het nu weer eens te doen. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de juistheid der uitlegging van den Voorzitter en zal mij dus bij het systeem van Burgemeester en Wet houders neerleggen. De heer Pera. M. d. V. Ik kan met een paar woorden volstaan. Vooreerst de verhooging van loon, door den heer Dubbel deman voorgesteld. Daarover zij opgemerkt, dat de verhooging, welke betrekking heeft op de kleeding, reeds vroeger heeft plaats gehad, zoodat de nieuwe verhooging, welke thans wordt voorgesteld, dan ook feitelijk geen betrekking heeft op de kosten van de kleeding, maar eenvoudig een loonsverhooging wordt. De vraag loopt hierover of het loon, door Burge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 14