232 .MAANDAG 10 MEI 1920. de inwoners van Nederland, dat lager zou zijn dan de hier voorgestelde salarissen, maar nu wil ik toch doen opmerken, dat degenen, die bezwaar hebben tegen dergelijke verhoogingen bij wijze van amendement, niet zijn zij, voor wie de heer Pera meent hier te moeten opkomen en die minder verdienen, maar juist te zoeken zijn onder hen, wier inkomens hooger zijn dan de hier voorgestelde salarissen. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Nog een enkel woord aan den heer Pera. Ik vind het jammer als er te Leiden nog arbeiders zijn die ongeveer dezelfde werkzaamheden verrichten als de amanu ensis 2e klasse en minder dan hij verdienen, maar dat is nog geen reden om tenslotte genoegen te nemen met het kleine bedrag dat Burgemeester en Wethouders voorstellen ten behoeve van dien amanuensis 2e klasse. Maar bovendien is het niet waar wat de heer Pera zeide. Wij kunnen den arbeid van een amanuensis 2e klasse bij de gemeente zeker niet vergelijken met dien van een metaal bewerker. Bovendien is er te Leiden-geen metaalbewerker te vinden, die voor dat bedrag wil werken. Zoo'n metaalbewerker werkt toch ook het geheele jaar door en heeft geen gelijke capaciteiten noodig als een amanuensis moet bezitten. Waar dat zoo is, durf ik gerust te beweren dat het door Burge meester en Wethouders voorgesteld salaris veel te laag is. Bovendien wordt het gevaarlijk om met de belangen van dergelijke mehschen te gaan spelen. Men loopt dan de kans, dat zij Leiden gaan verlaten. Zooals ik reeds zeide, dat zou in het nadeel van het onderwijs zijn, want zoo iémand wordt eerst bruikbaar, als hij de leeraren en zeker den directeur heeft leeren kennen in den loop der jaren, en daardoor weet wat van hem veilangd wordt. Daarom zeg ik: wij moeten hun een salaris verzekeren, waarvan zij behoorlijk kunnen bestaan. Nu staat de zaak zoo, dat mijn voorstel inhoudt hetzelfde als gevraagd is door de ambtenarencommissie in de commissie voor het georganiseerd overleg. Dat zal de heer Pera weten. Ik heb uit de stukken niet vernomen, waarom men daar aan niet voldaan heeft. Over het algemeen is dat een gebrek geweest. Beter zou het geweest zijn als wij een afschrift hadden thuis gekregen van het rapport der commissie; dan' hadden wij kunnen nagaan waar Burgemeester en Wethou ders afweken. Wij weten bijna geen een afwijkend voorstel van Burgemeester en Wethouders waarom zij niet zijn in gegaan op wat in de commissie voor het georganiseerd overleg voorgesteld of bij meerderheid van stemmen aan genomen is. De Voorzitter. Ik wil in de eerste plaats opmerken, dat de heer Dubbeldeman ongelijk had met zoo op te vliegen tegen den Wethouder van der Lip. Wanneer men met zulk grof geschut gaat werken, dan moet men de geheele zaak beschouwen en er niet één ambtenaar uitpikken en van dien zeggen dat hij een hooger loon moet hebben. Waarom deze ambtenaar speciaal genoemd wordt, zie ik niet in. Het is mogelijk dat men zegt: in het algemeen is het loon voor iedereen te laag voor een menschwaardig bestaanmaar nu neemt de heer Dubbeldeman een specialen ambtenaar. De heer Dubbeldeman zegt, dat Burgemeester en Wethou ders geen rekening gehouden hebben met het verlangen van den Centralen Ambtenaarsbond. Ik doe opmerken, dat Burge meester en Wethouders wel degelijk medegedeeld hebben, waarom zij niet medegegaan zijn met het vei langen van den Centralen Ambtenaarsbond. t Wij hebben zelt geïnformeerd en wij hebben in stuk num- mer 122 gezegd: »Na raadpleging van de Rijksregeling lijkt ons het voorstel der organisaties zeer zeker te hoog. Waar toch een amanu- ensis-concierge aan eene Rijks-H. B. S. met 3 jarigen cursus een salaris van ƒ1500ƒ2000.heeft en een amanuensis- concierge aan eene Rijks-H. B. S. met 5 jarigen cursus 1600— ƒ2300.—, daar komt ons een wedde van 1400—1800.-j- voor een amanuensis 2e klasse zonder meer en een wedde van 1800—ƒ2200.— voor een amanuensis ^e klasse zonder meer, ruimschoots voldoende voor." De vooruitgang in traktement voor een amanuensis is ook niet minder dan die van eenig ander ambtenaar. We hebben nooit gehoord, dat deze ambtenaren zooveel hooger stonden en dat zij daarom hooger loon moesten hebben. Het gaat hier om een amanuensis 2e klasse. Ik meen, dat deze zeer weinig werk heeft op het gymnasium; hij is de helper van den eigenlijken amanuensis op de Hoogere Bur gerschool. De heer Dubbeldeman. O neen De Voorzitter. U weet altijd alles; dat is prettig voor u, maar ik geloof toch, dat ik gelijk heb. In elk geval is het werk van een amanuensis 2e klasse niet moeilijker of inspan nender dan dat van een ervaren concierge A, zoodat ik niet begrijp, waarom eerstgenoemde hooger zou moeten staan in salaris dan laatstgenoemde. Nu zijn die menschen bij u gekomen om hun belangen te bepleiten en dat is de eenige grond waarop de verhooging wordt voorgesteld, maar ik heb nooit gehoord, dat deze menschen naar evenredigheid meer moesten hebben dan de anderen, die in dezelfde groep zijn geplaatst, en, waar in het georganiseerd overleg voor die andere personen de salarissen voldoende zijn geoordeeld, hebben wij gemeend in dezelfde lijn te moeten blijven ten aanzien van den amanuensis 2e klasse. Vroeger stonden de amanuensis 2e klasse en de klerk 2e klasse ook in dezelfde groep, beiden met een salaris van 10001300.—, terwijl de hulpklerken ontvingen van ƒ650ƒ900.Deze zaak is nu voor den derden keer be keken en steeds is, na overleg met de organisaties, dus in georganiseerd overleg, dezelfde distantie aangenomen. Tot dusverre hebben Burgemeester en Wethouders daarover nog nooit iets gehoord en daarom begrijp ik niet waarom de heeren nu voorstellen om den een boven den ander te laten uitsteken, terwijl zij in dezelfde groep zijn ingedeeld. Waar de heer Dubbeldeman zegt, dat de directeur voor dezen amanuensis 2e klasse een goed woordje is komendoen, kan ik mij dat begrijpen; dat is begrijpelijk en ook men- schelijk. Het komt bij Burgemeester en Wethouders ook wel voor. Even goed als de menschen bij den heer Dubbeldeman komen, wenden de chefs van dienst zich wel eens tot Burge meester en Wethouders om voor den een of ander een goed woordje te doen, maar wij moeten schiften en ik geloof, dat de amanuensis 2e klasse niet in een hoogere groep moet worden geplaatst dan de andere personen. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Was het een groote groep, dan zou ik mij het verzet van Burgemeester en Wethouders, gezien hun zuinigheid kunnen begrijpen, maar het is hier een kwestie van enkele personen en daarom zou ik wenschen, dat men een beetje royaler was en zich op een breeder stand punt plaatste. Het is alsof geen enkel voorstel van ons mag worden aangenomen. Aan mijn rechterkant wordt gezegd, dat het afspraak is en het lijkt er ook wel wat op. De Voorzitter beroept zich op de Rijksregeling, welke hij geraadpleegd heeft, maar dat is zeker de Rijksregeling, welke men bezig is te herzien. Ik constateer echter, dat de Voorzitter met geen woord is ingegaan op mijn argument, dat men te Rotterdam aan die ambtenaren een salaris geeft vau 2000.—tot 2600. En als de directeur heeft gezegd voor hem een goed woordje te zullen doen en een salaris van 1500.tot 2000. vraagt, zal hij dat wel gedaan hebben op grond van de bil lijkheid, en ook omdat er andere plaatsen zijn, waar meer wordt gegeven, want hij zou het zeker niet hebben gedaan, als hij de kans had geloopen door Burgemeester en Wet houders op de vingers te worden getikt met het argument, dat hij vroeg wat in geen enkele andere plaats wordt gegeven. Zoo vooruitstrevend is men te Leiden niet, ook niet de chefs van de takken van dienst. Verder vestig ik er de aandacht op, dat de amanuensis en de hulp-amanuensis, die ik beiden toevallig ken De heer Sijtsma. Ik ook. De heer Dubbeldeman.i Dan zult gij ook weten, dat elk van hen zelfstandig werk doet. Er is gezegd, dat die ama nuenses elkander raadplegen, maar het is de vraag of de 2e den len dan wel de le den 2en meer raadpleegt, dat kan af hangen van bepaalde werkzaamheden. Deze menschen moest men eigenlijk in salaris gelijkstellen, maar men kan dat moei lijk doen, omdat men in het georganiseerd overleg overeen gekomen is en zij kunnen dat beter beoordeelen dan wij dat er tusschen hen verschil moest zjjn. Persoonlijk zou ik echter wezen voor het denkbeeld van den heer Knuttel: één loonschaal en dus één titulatuur. De Voorzitter. Naar aanleiding van de opmerking van den heer Dubbeldeman, dat Burgemeester en Wethouders uit schrielheid dien eenen persoon niet hooger willen plaatsen, dat hij het nog had kunnen begrijpen, als het meerdere personen had gegolden, maar dat hij het, waar het slechts om één enkelen persoon gaat, erg gierig vindt, wil ik toch even zeggen, dat die gedachte toch nooit mag voorzitten. Het gaat niet aan om een enkelen persoon er uit te lichten en te bevoordeelen. Waarheen gaan wij dan? Er is hier geen quaestie van schrielheid, maar naar ons idee alleen van absolute billijkheid. De heer de Lange. M. d. V. De heer Dubbeldeman be twijfelt of u wel een goede Rijksregeling geraadpleegd hadt. Ik kan hem geruststellen. Het Rijksbezoldigingsbesluit van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 10