MAANDAG 29 MAART 1920. 127 een van de huurders aan Burgemeester en Wethouders heeft geschreven De heer van der Lip. Noem zijn naam! De heer Groeneveld. De Wethouder weet even goed als ik wie het is; maar het komt er trouwens niet op aan. Die huurder heeft dan aan Burgemeester en Wethouders geschreven »ln antwoord op Uw schrijven gedateerd 22 December j.l., ontvangen 29 December, deel ik U mede, dat ik bezwaar heb tegen een huurprijs van /"350. per jaar, aangezien dit reeds de 2e verhooging is in 1 jaar. Wanneer echter de Huurcommissie deze huurprijs goedkeurt, ben ik wel genoodzaakt en ook bereid die te betalen." Dit is zeker iets anders dan een instemming. Deze persoon stemt er noodgedwongen mede in, omdat hij geen ander huis kan krijgen. De Wethouder zegt, dat de verhoogingen niet zoo erg zijn, dat het maar geringe bedragen betreft. Verleden jaar 10%, nu 10% en volgend jaar nog eens 10%; dan is het telkens niet veel, maar het gaat erom, hoeveel de verhooging bedraagt sinds 1 Januari 1916. Nu is het slechts 10%, maar sedert 1 Januari 1916 is het 23 a 30%. Ik heb ervaring op dit stuk; ik heb veel van die zaakjes behandeld en ik weet wat de verhoogingen ongeveer zijn. en ik kan de verzekering geven dat verhoogingen van de huur prijzen met 23 a 30% sedert 1 Januari 1916 zeer buitensporig zijn en zeer zeldzaam voorkomen. De heer Splinter zegt, dat het noodig was de huren op te zeggen. Dat is niet noodig; men heeft het alleen gedaan om van die menschen de verklaring los te krijgen dat zij er mede instemmen, orn tegenover de Huurcommissie wat sterker te staan. De laatste zinsnede van artikel 4 der Huurcommissiewet zegt namelijk: »In bijzondere gevallen echter kan de Huur commissie de verhooging op andere gronden goedkeuren, zoo haar blijkt dat de huurder met de verhooging instemt." De taktiek. van Burgemeester en Wethouders is geweest om die verklaring van de huurders los te krijgen. Wanneer de huurders verklaard hadden, dat zij er niet mede instemden, dan wa^ hier, zonder meer, een huuropzegging aanwezig en hadden zij naar een andere woning moeten omzien zij hadden dan de tusschenkomst van de Huurcommissie moeten inroepen om nog eenigen tijd in de woning te blijven, zij hadden dan gehad alle misère die aan een huuropzegging verbonden is. Als de huurders gezegd hadden: wij vinden deze huurprijs- verhooging te veel, dan eindigde daarmede vanzelf het huur contract en dan was hun de huur opgezegd, alleen omdat zij den hoogeren huurprijs niet goedkeurden. Ik hoop, dat de Huurcommissie en eventueel de kantonrechter in beroep een dergelijke buitensporige verhooging niet zullen toestaan. Ik wensch nog aan te stippen, dat bij het wetsontwerp, dat de Regeering heeft ingediend, nog slechts een verhooging van 20% op den huurprijs van 1 Januari 1916 wordt toegestaan, zoodat hetgeen hier wordt voorgesteld verder gaat dan het voorstel van de Regeering, dat ook ten doel heeft de huurprijzen op te drijven. Dat wetsontwerp is nog geen wet en het staat voor mij vast, dat het nooit wet zal worden; zooveel verzet zal er wel tegen komen. Maar, zooals ik reeds zeide, wat Burgemeester en Wethouders hier voorstellen is erger dan het Regeeringsvoorstel, dat slechts een verhooging van 20% toelaat. De heer van Stralen. M. d. V. Evenals de heer Groeneveld heb ook ik eenige ervaring van Huurcommissies en Huur- commissie-zaken en ik kan u wel verzekeren daarvoor ben ik partijdig lid van de Huurcommissie dat ik in de Huurcommissie nooit heb nagelaten om, als particuliere huis eigenaren met medewerking van de Huurcommissie de huur prijzen op onbehoorlijke wijze wilden opdrijven, mij daartegen te verzetten, Het is wel te begrijpen, dat, als de gemeente begint dat voorbeeld van de particuliere huiseigenaren te volgen en de huurprijzen boven het behoorlijke wil gaan opdrijven, ik mij daartegen eveneens zal verzetten. Daarom onderschrijf ik hetgeen door den heer Groeneveld is gezegd aan het adres van Burgemeester en Wethouders. Het is ook mijn meening, dat de huurprijzen, welke hier door Burgemeester en Wethouders ter goedkeuring aan den Raad worden voor gelegd in afwachting van de nadere goedkeuring door de Huurcommissie,, absoluut veel te ver gaan. Ik kan uit mijn ervaring wel mededeelen, dat de gemiddelde huurprijsver- hoogingen, welke door de Huurcommissie zijn toegestaan voor huizen van particuliere eigenaren, ver blijven beueden het percentage, waarmede Burgemeester en Wethouders de huurprijzen van de gemeentewoningen willen gaan opdrijven. Een verhooging van 30 is nooit voorgekomen. Ik kan hier niet precies een gemiddeld cijfer geven van de verhoogingen, welke door de Huurcommissie zijn toegestaan, maar ik kan wel zeggen, dat het belangrijk blijft beneden hetgeen Burge meester en Wethouders hier voorstellen. Als ik een schatting moest geven, dan zou ik zeggen, dat het niet meer was dan 10 a 15 sedert 1 Januari 1916. Maar de verhoogingen, welke hier door Burgemeester en Wethouders worden voor gesteld, loopen van 23 tot 30 sedert 1 Januari 1916 en dat gaat te ver. De heer Bots heeft iets gezegd, waartegen ik moet opkomen. Hij heeft er namelijk op gewezen, dat sinds 1 Januari 1916 de koopwaarde van de huizen met 100 is gestegen, waar mede hij wilde betoogen, dat het niet zoo erg was, dat de huurprijzen in overeenstemming daarmede naar boven gaan, maar ik vestig er de aandacht op, dat Burgemeester en Wet houders blijkbaar de strekking van de thans nog bestaande Huurcommissiewet niet kennen, want in die wet is uit drukkelijk bepaald, dat huurprijsverhoogingen geen verband mogen houden met de gestegen waarde der woningen en de huurprijzen alleen mogen worden verhoogd op grond van het motief, dat de onderhoudskosten van de woningen zijn ge stegen. Bepalen wij ons daartoe, dan zullen Burgemeester en Wethouders ten voordeele van dit voorstel alleen kunnen aanvoeren hetgeen sedert 1916 meer aan het onderhoud dei- woningen is besteed, terwijl zij daarbij dan alleen in rekening zullen kunnen brengen hetgeen die kosten meer hebben be dragen boven de onderhoudskosten van vroeger. Ik maak mij sterk, dat, wanneer Burgemeester en Wethouders zich aan dat punt hadden vastgehouden, zij zeker geen vrijheid zouden gevonden hebben om met een dergelijke buitensporige ver hooging te komen, want na een onderzoek zou wel blijken, dat de kosten, welke de gemeente sedert 1916 aan de woningen heeft besteed, geen verhooging der huurprijzen van 23% tot 30 zouden wettigen. Onder deze woningen is er één, welke zeer onlangs in het bezit van de gemeente is overgegaan, en voor die woning wordt niet minder dan f 75.verhooging, van f325.op f 400.gevraagd. Dat is een verbooging van 23% en als ik dan raag herhalen wat ik zooeven zeide, dat alleen de meerdere onderhoudskosten, aan woningen besteed, als motief voor huurprijsverhooging mogen gelden, dan ver valt in dit geval elk motief voor de huurprijsverhooging, omdat de onderhoudskosten van een woning, welke de ge meente pas in eigendom gekregen heeft, zeker niet zooveel gestegen zullen zijn. Dus ik zou er met den heer Groeneveld ten sterkste op willen aandringen, dat deze huurprijsverhooging niet doorgaat. De heer Oostdam zegt: wij hebben toch nog een Huur commissie, en als de thans door Burgemeester en Wethouders voorgestelde huurprijzen te hoog zijn, dan zal de Huurcom missie zeker wel zorgen, dat zij tot een behoorlijk peil worden teruggebracht. Dit is een standpunt, waartegen wij zeker ten sterkste moeten opkomen. In eerste instantie stelt de Raad deze huur prijzen vast en wij hebben er niets mede te maken, wat de Huurcommissie in een bepaalde zaak zal doen of niet zal doen. Wij, als Raad hebben de billijkheid te beoordeelen van hetgeen voorgesteld wordt; wij hebben niets te maken met wat later de Huurcommissie al dan niet doet. Bovendien is het gevaarlijk het geheel aan de Huurcommissie over te laten. Het komt namelijk dikwijls voor, dat particuliere huiseigenaars, die zooals men weet uiteraard geneigd zijn de huurprijzen der woningen naar boven te jagen, om een bepaalden huurprijs te krijgen een bedrag noemen voor de Huurcommissie waarvan zij overtuigd zijn dat het veel te hoog is, doch dat zij alleen vragen om aldus des te gemakkelijker van de Huurcommissie een lager bedrag te krijgen; zij vragen bijvoorbeeld een huurprijsverhooging van 30 of 50% en hopen op een verhooging met de helft van het gevraagde. Zoo gaat het in den regel. Ik geloof nu dat, wanneer het gemeentebestuur bij de Huurcommissie een verzoek doet om verhooging van den huurprijs van een aantal gemeentewoningen, de Huurcommissie niet zoo spoedig zal zeggen wat zij ten aanzien van particuliere huiseigenaars al gauw zal aannemen hier zit wel wat overvragen in. Ten aanzien van een aanvraag dei- gemeente is de Huurcommissie al spoediger geneigd om te zeggen: dat zal wel in orde zijn; de gemeente zal toch zeker niet het voorbeeld van die huisjesmelkers willen volgen. Het is verkeerd om zoo maar a priori aan de Huurcommissie over te laten het vaststellen van een huurprijsverhooging. Het verdient aanbeveling om hier in eerste instantie een huur prijs vast te stellen, die het behoorlijke niet overschrijdt. Ik herinner hier aan hetgeen de heer Groeneveld opgemerkt heeft omtrent de door de Regeering ingediende wetswijziging, waarbij toch nog maar vooropgesteld wordt de huurprijzen voorloopig met 20% te verhoogen boven de huurprijzen van 1 Januari 1916. Daaruit blijkt reeds, dat wat hier voorgesteld wordt het behoorlijke overschrijdt. Als de wetswijziging, gelijk zij door de Regeering ingediend is, wordt aangenomen, dan meen ik toch dat wij thans niet deze huurprijzen zoo behoeven op te schroeven; wij kunnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 5