144 MAANDAG 29 MAART 1920. dezen Raad zou worden afgestemd. Ik begrijp wei, dat Burgemeester en Wethouder.', die enkele maanden geleden met gasprijsverhoogingsvoorstellen zijn gekomen, die minder ver gingen dan dit, wel geaarzeld zullen hebben alvorens zij met zulk een buitensporige verhooging bij den Raad kwamen, maar ik meen uit het feit, dat zij dat tenslotte toch hebben gedaan, te mogen concludeeren, dat zij uit de wijze, waarop hier de arbeiders van weerskanten stemden, wel hebben ge zien, dat zij op de medewerking van de Christelijke arbeiders vertegenwoordigers konden rekenen om dezen nieuwen last op de schouders van de Leidsche arbeiders te leggen. Ik had nog eenigszins gedacht eenigszins, want ik heb niet veel vertrouwen meer in de houding van onze Christe lijke arbeidersvertegenwoordigers dat zij althans nog iets zouden gedaan hebben om deze verhooging niet ten volle op de arbeiders te leggen en dat zij bij wijze van tusschen- voorstel nog getracht zouden hebben deze belangrijke ver hooging tot 17 en 18 cent tegen te houden. Dat is niet gebeurd en daarom meen ik dat hier even mag geconstateerd worden, dat wij van onze Christelijke arbeiders vertegenwoordigers niets meer te verwachten hebben. In het praeadvies van Burgemeester en Wethouders is op verschillende dingen de aandacht gevestigd. Zoo is er op ge wezen, dat het gasverbruik hier niet noemenswaard achter uitgegaan is en dat in tegenstelling daarmede in plaatsen, waar een andere gasprijspolitiek gevolgd is, het gasverbruik wel beduidend achteruitgegaan is. Dit geldt zeker niet voor den Haag, waar wel het gasverbruik buitengewoon achteruit gegaan is in den laatsten tijd, maar waar toch niet de gaspolitiek een andere is dan te Leiden. Men schijnt dit te willen tegenspreken, maar in den Haag doet men precies wat men hier doet. Men voert den gas- prijs steeds op: men laat daar de arbeiders zooveel mogelijk betalen. Ik mag dus wel eenige vergelijking maken tusschen de in den Haag gevolgde gasprijspolitiek en de politiek, die hier gevolgd wordt. Voortdurend heeft men erop gewezen, dat wij moeten zorgen dat de kostprijs van het artikel betaald wordt. Heden middag heb ik bij de behandeling van een ander agendanummer reeds verklaard, dat wij in principe geen bezwaar daartegen hebben, doch dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die het noodzakelijk maken dat die politiek niet tot het uiterste wordt doorgevoerd. De Wethouder heeft als argument gebruikt, dat bij ver hooging van den gasprijs tot 17 en 18 cent het tegenwoordig tekort op de gasexploitatie zou kunnen worden aangezuiverd wanneer over enkele jaren de fabriek wat doelmatiger zal zijn ingericht, maar ik meen dat dit argument ook zou gelden voor het geval dat bij invoering van een progressieve gasprijsregeling het tekort grooter werd dan in de stukken is geraamd. Als er eenige tonnen meer zouden moeten worden ingehaald, dan zou het best in 3, 4 jaren kunnen geschieden, als de gasfabriek economischer gaat werken. Het is een quaestié van meer of minder. Ik kan mij voorstellen, dat de Raadsmeerderheid en het college van Burgemeester en Wethouders meer geneigd zijn tot het meerdere dan tot het mindere, maar aangezien dat meerdere zou neerkomen op een nieuwe belasting van de arbeidersklasse met gemiddeld ƒ1.50 per maand, dat te be talen zal zijn bij een gemiddeld gasverbruik van 50 M3., meen ik in mijn recht te zijn als ik voor onze fractie opkom en de meening uitspreek dat, als Burgemeester en Wethouders slechts gewild hadden, deze verhooging niet zoo buitengewoon groot had behoeven te zijn. Nu er toch over den kostprijs gesproken is, wil ik erop wijzen, dat die kostprijs door allerlei factoren beïnvloed wordt en daaronder ook de inrichting van de fabriek. Nu zijn er geene bijzonderheden over bekend, maar tenslotte zou het ook niet onmogelijk kunnen zijn, dat de wijze van exploitatie en de inrichting der fabriek zoodanig waren, dat ook daar door de kostprijs wordt verhoogd, misschien onnoodig. Ik weet niet, of de uitei ste zuinigheid betracht wordt bij de exploitatie der Lichtfabrieken, maar in elk geval staat vast, dat de in richting toch eenigszins luxueus is en ik weet niet of het niet mogelijk zou zijn, als men werkelijk daar naar bezuini ging en vereenvoudiging wilde streven, dat 1 of meer centen van den gasprijs werden afgehaald. Ik wil daarmede zeggen, dat die hoogere kostpr ijs niet direct geweten moet worden aan de opvoering van de loonen der gemeentewerklieden en dergelijke zooals men in de Stukken herhaaldelijk tegenkomt. Verder nog dit aan het adres van den heer Wilmer, die zoo even het amendement van den heer de la Rie oppervlakkig genoemd heeft. Ik geloof nu niet, dat het zoozeer opper vlakkigheid was welke de la Rie er toe gebracht heeft zijn voorstel niet tot het alleruiterste uit te werken. Het zal waar schijnlijk ook wel eenigszins hierdoor komen, dat wij wel weten dat wij, hoe wij ons ook inspannen en de zaken be- studeeren en van alle kanten bezien en tot in de uiterste puntjes uitwerken, in dezen Raad toch geen meerderheid kunnen vinden voor dergelijk billijk voorstel van ons. Of wij ons riu al uitsloven om een voorstel te formuleeren waarvan wij zouden kunnen zeggen: nu zal het door den Raad wel aanvaard worden, het baat ons niet, want het keldert toch, gezien het lot dat bijna al onze voorstellen in het belang van de arbeidersklasse getroffen heeft. Ik hoop nu alleen nog, dat de motie van mijn partijgenoot Dubbeldeman aangenomen zal worden, zoodat wij in staat gesteld worden den heeren uit de handen te slaan het argument, dat de heer Wilmer zoo even gemeend heeft te moeten gebruiken, en hen dan precies zooals zij in werkelijkheid zijn aan de kaak te kunnen stellen tegenover het Leidsche arbeiderspubliek. De heer Knuttel. M. d. V. Ik was oorspronkelijk van plan in deze zaak niet het woord te nemen, omdat ik bij een vorige gelegenheid over dien gasprijs mijn standpunt uitvoerig heb uiteengezet en de herhaalde discussies over dezelfde dingen tenslotte van zeer ondergeschikt belang en buitengewoon ver- velingwekkend zijn, maar ik wil er toch even op wijzen, dat men in deze slechts één standpunt kan innemen, namelijk dat men zegt, dat de arbeidersklasse moet ontlast worden. Dan schuiven wij daarvoor alle andere dingen terzijde en maken die daaraan ondergeschikt en zeggen: daarom willen wij geen verhooging van den gasprijs. Maar, als wij ons be geven in allerlei technische bijzonderheden en in allerlei spits vondige beschouwingen en berekeningen, loopen wij gevaar ons eigen standpunt te verzwakken en per slot van rekening, wanneer wij de zaak van kapitalistisch-commercieel standpunt beschouwen, het eenvoudig te moeten afleggen. Ik wensch mijn standpunt te handhaven, want ik zou niet gaarne willen, dat mijn stemmen vóór verlaging van den gasprijs beteekende, dat ik daarmede te kennen gaf, door op die zuiver technische kwesties in te gaan, in deze een zeer scheeve opvatting te hebben. Ik begrijp zeer goed hoe van het zuivere kapitalistische standpunt beschouwd de exploitatie van de Gasfabriek moet zijn, maar juist omdat ik op revolutionnair standpunt sta, zeg ik: wij willen hiervan maken een machtskwestie voorde arbeidersklasse en daarom weigeren wij onze medewerking tot verhooging van den gasprijs. Zoo stellen wij ons tegenover gasprijsverhooging en dan moet men maar zien hoe het tekort van de Gasfabriek zal worden gedekt. De heer Heemskerk. M. d. V. Er is mij uit de debatten, vooral die, gevoerd over de motie van den heer Dubbeldeman, gebleken, dat sommige Raadsleden de stelling verkondigen, dat het alleen het belang van de arbeidersklasse is, wanneer de gasprijs zoo laag mogelijk wordt gehouden. Ik geloof dat die leden een verkeerd standpunt innemen ten aanzien van de vraag hoe de arbeidersklasse moet geholpen worden. Deze moet geholpen worden zooveel mogelijk door hooge loonen, door te zorgen, dat een ieder zooveel mogelijk een mensch- waardig bestaan heeft, en dan is het uitgesloten, dat men terwille van de arbeidersklasse toeslagen op allerlei artikelen zou moeten geven. Het voorstel van den heer de la Rie had alleen ten doel om de arbeidersklasse minder te laten betalen dan voor het gas in rekening moet worden gebracht. Bij de debatten over de laatste gasprijsverhooging heeft de heer van Stralen gezegd: ik had verwacht, dat van andere Raadsleden voorstellen zouden komen om den gasprijs niet zoo hoog op te voeren als door Burgemeester en Wethouders wordt voor gesteld; en nu zal de heer van Stralen zich herinneren, dat toen een drietal Raadsleden in dien zin een amendement hebben ingediend en de Raad met dat amendement is mee gegaan. Ik wil wel zeggen, dat ik in het algemeen niet veel gevoel voor het verhoogen van den gasprijs, maar wat is nu het verschil tusschen de vorige maal en thans? De vorige maal konden wij uit inlichtingen van den Directeur van de Gasfabriek aantoonen, dat met een mindere verhooging kon worden volstaan. En, als dat mogelijk was, zou het de grootste domheid zijn, en ook niet in het belang van de minder gesi tueerden, om den prijs aan te nemen, welken Burgemeester en Wethouders voorstellen. Ik heb dan ook, toen dit inge komen stuk mij bereikte, overwogen of er aanleiding was in deze eenigszins remmend op te treden, maar in de geheele verdediging, welke Burgemeester en Wethouders van hun voorstel geven, kon ik geen enkel argument vinden om thans iets af te knibbelen op den prijs, die door Burgemeester en Wethouders wordt genoemd. Ik wil wel verklaren, dat de tóelichting tot de motie van den heer Dubbeldeman, waarin met enkele woorden geschermd wordt, vooral dat er als het ware bij enkele leden van den Raad geen aandrang schijnt te be staan om een progressieve regeling in te voeren, niet juist is. Ik stel mij volkomen op het standpunt, dat een progressieve regeling misschien ware door te voeren, maar het voorstel van den heer de la Rie was niet alleen technisch onmogelijk maar uiterst vaag, zoo vaag dat men per slot van rekening niet wist wat men eraan had. Dat is ook een van de redenen, waarom ik tegen dat voorstel gestemd heb.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 22