49 Commissie het beter zich in dezen niet afzijdig te houden. Immers deed men dit wel, dan zou toch de mogelijkheid bestaan, dat eerst de broodprijzen werden verhoogd, waarvan wellicht een zekere onrust onder de bevolking het gevolg zou zijn geweest en dat als uitvloeisel hiervan de Com missie haar onderzoek naar een eventueele onnoodige broodprijsopdrijving toch had moeten gaan instellen. Het behoeft geen betoog, dat het daarom aanbeveling verdiende om een onderzoek naar de al of niet noodzakelijkheid van prijsverhooging reeds dadelijk te doen plaats hebben en van den uitslag daarvan de instemming der Commissie met de voorgenomen verhooging afhankelijk te maken. Daar ook de bakkers aan deze instemming begrijpelijkerwijze waarde hechtten, werd ons hunnerzijds volledige medewerking bij het onderzoek toegezegd. Aanvankelijk rezen van een enkele zijde nog bezwaren, waardoor met name het bereiken van over eenstemming omtrent de wijze waarop dit onderzoek zou plaats vinden en hoever het zich zou uitstrekken, werd bemoeilijkt. Ten slotte werden echter deze moeilijkheden over wonnen en werd overeengekomen, dat door ons daartoe uit- genoodigde accountants een zeer serieus onderzoek zouden instellen en dat hun daarbij inzage van alle noodige boeken en bescheiden zou worden gegeven. Het laatste accountants rapport kwam 23 Januari ly20 in ons bezit en op grond van de gegevens, welke daarin betreffende de bedrijfsresultaten van vier bakkerijen (de Leidsche Broodfabriek, de broodfabriek »Ceres", de Coöp. «Vooruit" en de bakkerij van den heer H. C. van Noort) werden verstrekt, maakten wij op genoemden datum bekend, dat onze Commissie de verhooging van den broodprijs met 2.50 per 100 K.G. (d. w. z. van 15 op 16 cent per brood van 400 gr welke inmiddels op 24 Decem ber 1919 was ingegaan, niet onbillijk achtte. Wij gelooven, dat ook op dit gebied een nuttig werk is verricht. Klompen. Tot de zaken waaraan de Commissie krachtens Uwe opdracht in het bijzonder hare aandacht had te schenken, meenden wij ook het schoeisel te moeten rekenen. In de eerste plaats hadden wij daarbij het oog op de klompen, een artikel, dat, mede met het "oog op de samenstelling van de bevolking dezer stad, onze belangstelling in allen deele waard scheen. l)e prijzen der klompen (meer dan f 1.50 per paar mansklompen) kwamen ons bovendien in October van het vorige jaar zeer hoog voor en er werd derhalve besloten, een onderzoek naar mogelijke onredelijke prijsopdrijving in te stellen. Ons Bestuur had daarbij het voorrecht in relatie te komen met een uiterst welwillend grootleverancier, die ons op zeer te waardeeren wijze tegemoet kwam bij de moeilijkheden, welke aan een actie op dit gebied verbonden bleken. Het begin was ook hier wederom het houden van besprekingen met de klompen win keiiers. Toen ons inderdaad was duidelijk geworden, dat de prijzen der klompen hier ter stede onnoodig hoog waren, moest menige «geanimeerde" vergadering met hen worden gehouden, eer over den verkoop van goedkoope en goede klompen overeenstemming was bereikt. Overeengekomen werd dan, dat onderscheidene winkeliers (slechts een heel enkele der ons bekende wilde van samenwerking niet weten) bij ons Dagelijkscb Bestuur hun bestellingen op door hen goedgekeurde monsters zouden inzenden, waarna tegen dezerzijds gefixeerde prijzen de door onze bemiddeling verstrekte bewerkte klompen door hen zouden worden verkocht. Monsters daarvan werden geplaatst ten Raadhuize alsmede in de gemeentelijke groentenwinkels. Evenals aan de kruideniers gaven wij ook den klompenhan- handelaren gedrukte winkelkaarten, waarop deze prijzen vermeld stonden. Zij waren: voor mansklompen ƒ1.10, voor vrouwenklompen 1,voor z.g. drielingen 0.75 en voor halve klompen 0.60 per paar, in welke bedragen een winst van 1520% voor de winkeliers was begrepen. Uit deze cijfers blijkt, dat ons ingrijpen wel noodig was. De omstandigheid toch, dat sommige winkeliers voorraden duur ingekochte klompen hadden, mocht geen reden zijn, het publiek een prijs te laten betalen, die, objectief gezien, ten tijde van den ver koop niet te rechtvaardigen viel. Evengoed toch als een winkelier de voordeelen van prijsstijgingen kan genieten (en vele klompenwinkeliers hadden die van te voren dan ook genoten), evenzeer behoort hij het risico van prijsdalingen te aanvaarden. De afname van de zoogenaamde «Duurtecommissieklompen" door de winkeliers werd evenwel langzamerhand minder. Er rezen bij hen allerlei bezwaren tegen deze klompen. Volgens den een waren ze te wijd, een ander beweerde, dat de kap te hoog, een derde, dat deze te laag was, weer anderen keurden het hout af, kortom er bleef, om zoo te zeggen, geen klomp heel. Wij beijverden ons om aan de klachten zooveel mogelijk tegemoet te komen, hoewel dit vaak moeilijk was, omdat eenzelfde paar klompen, door een winkelier den eenen dag voor «onverkoopbaar" verklaard, den volgenden dag, op een andere plaats gezet, door denzelfden persoon «uitstekend" werd genoemd. Zoo is het zelfs gebeurd, dat de vergadering van klompenhandelaren van een stel klompen, ter vergadering aanwezig, unaniem zeide, dat, indien alle klompen zóó waren, er dan ongetwijfeld heel veel van verkocht zouden worden, terwijl ons bleek, dat dit paar klompen genomen was uit den voorraad van de door onze bemiddeling aangekochte, geheel gelijksoortige, klompen, waarvoor te voren geen woorden van afkeuring genoeg te vinden waren. Merkwaardigheidshalve vermelden wij nog, dat onze eigen leverancier, om eens een proef te nemen, met zijn (dus onze) klompen, naar één der winkeliers ging, die mede het felst tegen ons in oppositie was. De winkelier, die vroeger ook reeds zaken met hem had gedaan, gaf weder danig op de Duurtecommissieklompen af, doch deed inmiddels bij onzen leverancier een flinke bestelling op zijn (dus onze) klompen! Het zou ons niet moeilijk vallen, meer staaltjes van deze soort van tegenwerking op te noementoen hierbij nog kwam, dat ondanks onze herhaaldelijk gepubliceerde verzoeken noch bij het Secretariaat, noch bij de leden van de subcommissie, die met een groot deel der bevolking in aanraking kwamen, eenige klacht uit het publiek over onze klompen werd ont vangen, besloten wij den klompenhandelaren met ons artikel niet langer lastig te vallen en den verkoop langs anderen weg zelf te beproeven. Na daartoe machtiging van Uwen Voorzitter te hebben bekomen, stelden wij rechtstreeks klompen in alle soorten en maten voor de ingezetenen beschikbaar tegen den prijs van ƒ0.98 voor mans-, ƒ0.90 voor vrouwen klompen, ƒ0.65 voor drielingen en ƒ0.54 voor halve klompen. De belangen van een vijftal winkeliers, wier houding zich in dezen van de overigen onderscheidde, werden hierbij natuurlijk ontzien en er werden maatregelen genomen, dat deze dooi de goedkoope prijzen financieel geen schade leden. Het gebruik van het lokaal aan de Lammermarkt nabij de molen «de Valk" werd ons welwillend voor den verkoop door U afgestaan, en de resultaten, hiermede bereikt, beantwoorden geheel aan hetgeen wij ons er van hadden voorgesteld. De verkoop, die daar thans eiken Woensdag- en Zaterdagmiddag plaats heeft, blijkt te voorzien in een behoefte en niemand heeft vooreen paar goede bewerkte klompen thans meer te betalen dan daarvoor in billijkheid behoort te worden gevraagd. Dat deze actie haar invloed op de klompenprijzen in de stad niet mist, is onzes inziens aan geen twijfel onderhevig. Nader zal worden uitgemaakt, of ook bij het verstrekken van gladde klompen eenzelfde gedragslijn moet worden gevolgd. Schoenverkoop. Niet alleen met klompen hadden wij ons echter bezig te houdende schoenen vroegen niet minder onze aandacht; ook van dit artikel waren de prijzen immers exorbitant hoog. Nadat met de vereenigde schoenwinkeliers inleidende be sprekingen waren gehouden, die aanvankelijk een bevredigend resultaat hadden, rezen er steeds meer moeilijkheden tengevolge van het verband, dat deze winkeliers gingen leggen tusscben de handelingen van onze Commissie en den verkoop van de z.g. Amerikaansche schoenen, welke toentertijd van gemeente wege plaats vond. Hoewel onze Voorzitter herhaaldelijk on dubbelzinnig deed uitkomen, dat tot dezen verkoop reeds was besloten, voordat onze Commissie nog bestond, en die verkoop mitsdien geheel onafhankelijk van onze bemoeiingen moest worden beschouwd, poogden toch de schoen winkeliers steeds weer het een aan het ander te verbinden. Het spreekt vanzelf, dat wij ons tegen dit streven bleven verzetten en wij meldden daarop aan de vereenigde schoenwinkeliers, dat het naar onze meening geen nut had, in verdere beschouwingen te treden omtrent de door het Gemeentebestuur in zake den verkoop van schoenen tot dusver aangenomen houding. Tevens verzochten wij hun ons te willen mededeelen, of zij al dan niet bereid waren, verder met onze Commissie samen te werken. Het antwoord op deze laatste vraag luidde, dat de winkeliers met ons officieel niet meer konden samenwerkn. Toch gaven wij de hoop op overeenstemming nog niet open wij achtten het derhalve raadzaam, U in dit stadium dei- zaak van eeu en ander op de hoogte te stellen en U te vragen of Uw College van oordeel was, dat onzerzijds nog verdere pogingen tot samenwerking moesten worden gedaan. Toen daarop Uw ontkennend antwoord inkwam, berichtten wij den winkeliersvereenigingen dat wij «goede nota" hadden genomen van hunne verklaring, tot verdere officiëele samenwerking niet berdd te zijn. Hiermede konden onze werkzaamheden op het gebied van schoenen evenwel niet eindigen en, waar de winkeliers de betrekkingen met ons hadden verbroken, waren wij aangewezen op den laatsten weg, n.l. U te adviseeren, den verkoop van schoenen van gemeentewege uit te breiden, althans te besten digen, waartoe onze vergadering op 19 December 1919 met algemeene stemmen besloot. Wij meenen echter, ons volledig advies in dezen niet dan na afloop van het thans nog aan hangige onderzoek aan U te moeten inzenden en wij stellen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 9