48 missie's in het leven te roepen, wier taak het was om de zaken betreffende een bepaald onderdeel van den arbeid op zich te nemen. Deze subcommissie's bleven in geregeld contact met het Dagelijksch Bestuur en namen geen besluiten zonder goedvinden van dit laatste. Zij bestonden uit: voorde schoenen, Mevrouw C. P. E. Eerdmansde Holl, en de heeren Dr. W. Stuurman en J. J. van Stralen; voor de klompen, de heeren J. H. Nijhuis, H. J. Baart en M. van den Berg; voorde kruidenierswaren, de heeren Mr. A. van der Eist, J. Jon ker en F. van Romburgh. Als Voorzitters fungeerden onder scheidenlijk de heeren Stuurman, Nijhuis en van der Eist. De voltallige Commissie hield in den regel éénmaal per maand een vergadering; daarin werden de door het Dagelijksch Bestuur verrichte handelingen medegedeeld en bekrachtigd, terwijl ook vele principiëele besluiten werden genomen en ter uitvoering aan het Dagelijksch Bestuur werden opgedragen. Dit laatste kwam uitteraard vaker bijeen en hield onder meer de inleidende besprekingen met de winkelierswaar er dikwijls spoed moest worden betracht en de leden natuurlijk niet altijd hun tijd beschikbaar hadden op het oogenblik dat die gevraagd werd, deden ook Voorzitter en Secretaris vele zaken af. Na hierboven de wijze, waarop de Commissie te werk ging te hebben geschetst, moge thans een overzicht volgen van de verschillende artikelen, waaraan wij meenden onze aan dacht te moeten wijden. Van oordeel, dat onze arbeid ten opzichte van-elk onderdeel der «voornaamste levensbehoeften" moest beginnen met een samenspreking met de betrokken winkeliers, plaatsten wij een oproeping in d« dagbladen, waarin besturen van winkeliers- vereenigingen werden uitgenoodigd, om zich ter zake van de Duurtebestrijding met onze Commissie in verbinding te stellen. Kruidenierswaren. De eerste combinatie waarmede wij contact kregen, was de Leidsche Vereeniging van Winkeliers in Koloniale Waren en Comestibles. Haar deden wij een voorstel tot samenwerking met onze Commissie, welk voorstel op een vergadering dier winkeliers met aller instemming werd begroet, met het gevolg, dat overeen werd gekomen, dat er van 22 October 1919 af maximumprijzen voor onder scheidene voorname gebruiksartikelen aan de hand van de laatste facturen in onderling overleg zouden worden vast gesteld en op gezette tijden in de dagbladen bekend gemaakt. Tevens stelden wij winkelkaarten ter beschikking voor de leden van de vereeniging, waarop die prijzen stonden vermeld en welke wij hun verzochten in hunne winkels duidelijk zichtbaar op te hangen. Dit laatste vond algemeen plaats en ook in andere richting moeten wij de medewerking van het Bestuur van genoemde vereeniging, waarmede onze betrokken subcommissie geregeld verbinding hield, zeer prijzen. De eerste publicatie betrof de maximumprijzen van de volgende artikelen: groene zeep, zout, soda, chloor, zeep poeder, havermout, stijfsel, bakolie, margarine, waschkristal en gort. Dit laatste artikel werd later van de lijst geschrapt, wegens de vaststelling door de regeering van een maximum prijs voor gort, terwijl er half December prijzen van groene erwten, bruine boonen, witte boonen en capucijnefs aan toe werden gevoegd. Evenzeer als wij tegen onnoodige prijsopdrijving trachten te waken, en zoodoende herhaaldelijk prijsdalingen bewerkten, achtten wij het onze taak om in voorkomende gevallen te onderzoeken of een voorgenomen of geconstateerde \>YÏ]sstijging gegrond was en daaraan, zoo die gegrondheid bleek, onze goedkeuring te hechten. Het lag toch niet zoo zeer op onzen weg om ons er op toe te leggen de waren zoo goedkoop mogelijk te maken, als wel om in het algemeen te voorkomen, dat winkeliers, door de prijzen onnoodig op te drijven, zich ten koste van het publiek onrechtmatig verrijkten. Dit beginsel in het oog houdend, meenden wij aan verzoeken om gerecht vaardigde prijsverhoogingen, waarvan de noodzakelijkheid ons overtuigend was gebleken, onze goedkeuring niet te mogen onthouden. De als bijlage A, hierbij gevoegde lijst, geeft een overzicht van de wisselingen der maximumprijzen van bovengenoemde artikelen. De prijsstijgingen, welke uit die lijst blijken, zijn grooten- deels een gevolg geweest van verhoogingen der groothandels- prijzen, waartegen onze Commissie er wrerd hierboven reeds op gewezen onder de bestaande omstandigheden niet doeltreffend op kon treden. Intusschen gelooven wij toch met zekerheid te kunnen zeggen, dat onze bemoeiingen op het gebied der kruidenierswaren geleid hebben tot het doel, dat wij er mede beoogden. In de eerste plaats toch is verkre gen, dat van onnoodige prijsopdrijving, voorzooveel de leden der genoemde winkeliersvereeniging betreft (ruim 60 winkeliers), ten aanzien van meergemelde artikelen geen sprake meer is, terwijl voorts ook het onredelijk hooghouden van de prijzen daarvan door de controle onzerzijds uitgeoefend, onmogelijk is gemaakt. Hebben wij de medewerking van de zijde der kruideniers reeds geroemd, toch oordeelden wij het noodig van tijd tot tijd z.g. «steekproeven" te nemen, ten einde na te kunnen gaan of onze afspraken werden nagekomen. Deze proeven werden genomen op prijs, hoeveelheid en deugdelijkheid der waren en wat dit laatste betreft ter onderzoek gezonden aan ons medelid, den Heer Dr. J. J. van Eek, Directeur van den Keuringsdienst van Eet- en Drinkwaren. Op enkele uitzonde ringen na was de uitslag dezer steekproeven gunstig; in het andere geval werd de ondeugdelijk bevonden partij door den Keuringsdienst aan de consumptie onttrokken. Aanleiding tot het openlijk bekend maken van de namen van winkeliers wegens het bij herhaling niet in acht nemen van onze voor schriften, vonden wij nog niet. Rundvet. Met onze werkzaamheden op het gebied van kruidenierswaren hing nauw samen de verkoop van rundvet, welke behalve met de bovengenoemde winkeliersvereeniging ook in overleg met een aantal slagers ter hand werd ge nomen. Vele winkeliers (te zarnen een dertigtal) zeiden ons toe, het door de Duurtecommissie aan te koopen rundvet af te zullen nemen en tegen een door ons vastgestelden prijs f 0.95 per pond) voor het publiek beschikbaar te stellen. Leverancier was de Naaml. Venn. Nederlandsche Industrie van Dierlijke Producten v/h S. van Hessen en Zn. te Rotterdam. Uit dezen verkoop is ons gebleken, dat zuiver rundvet niet een der artikelen was, waaraan in deze gemeente toentertijd dringende behoefte bestond; ware dit wel zoo, dan zou de afname door de bevolking, die aanvankelijk voor a'lerlei, zuivere en zeer onzuivere, vetsoorten veel meer betalen moest dan voor ons rundvet, ongetwijfeld grooter geweest moeten zijn dan het geval was. Voor een deel is dit ook te wijten aan allerlei vooroordeelen bij het publiek, tegenwerking van sommige winkeliers, onjuiste geruchten, enz. In verband hiermede stelden wij bij onze afnemers een onderzoek in om te vernemen, #elke hunne meening was over het door hen verkochte vet van v. Hessen; de uitslag hiervan is te merkwaardig dan dat zij in dit rapport niet zou worden opgenomen. Wij voegen daarom als bijlage B een overzicht van de ingekomen antwoorden hiernevens; zij leveren in hunne onderlinge tegenstrijdigheid een niet onjuist beeld van de «publieke opinie''. Sigaren, enz. Al spoedig wendde zich begin November het Bestuur van de Leidsche Vereeniging van Sigarenwinkeliers tot ons Dagelijksch Bestuur, onder mededeeling, dat deze vereeniging had besloten met ons in onderhandeling te treden. Na enkele besprekingen bleek evenwel, dat de winkeliers niet genegen waren ons inzage te geven van hunne boeken, facturen, of andere bescheiden aan de hand waarvan wij ons een oordeel over hun winsten zouden hebben kunnen vormen. Waar wij eenerzijds de macht misten hen daartoe te dwingen en wij aan den anderen kant sigaren, sigaretten en tabak niet onder de voornaamste levensbehoeften meenden te mogen rangschikken, achtten wij ons gerechtigd voorloopig van ver dere stappen in dezen af te zien. Turf'. Omstreeks denzellden tijd bereikte ons een klacht van een ingezetene betreffende de prijzen van turf, met name van de z.g. baggelaarsturf. Ook hier werd terstond door het Dagelijksch Bestuur een nauwkeurig onderzoek ingesteld. Wij stelden ons volledig op de hoogte van de groothandelsprijzen, vrachten en andere onkosten, op den verkoop van het artikel baggelaar vallende, waarbij de welwillende medewerking van den kant van de Brandstoffencommissie hier ter stede mag worden gememoreerd. Toen wij vervolgens inzage kregen van de cijfers van eenige brandstoffenhandelaren bleek duidelijk, dat een onnoodige prijsopdrijving ten aanzien van bagge laarsturf niet plaats had. Wij konden derhalve op 9 December 1919 aan het Bestuur van de Vereeniging van Leidsche Brandstoffenhandelaren «Ons Belang" melden, dat er voorloopig geen aanleiding was gevonden om op verlaging van de bestaande prijzen der baggelaarsturf aan te dringen. Overbodig te zeggen, dat de prijzen der z.g. zwarte brandstof, vastgesteld door de Brandstoffencommissie op last van het Rijkskolendistributiebureau, buiten den kring onzer bemoei ingen vielen. Broodprijs. Tot hen, die zich uit eigen beweging tot de Duurtecommissie wendden, behoorde ook de vereeniging van bakkerspatroons hier ter stede. Het lag namelijk in de bedoeling van de bakkers om tot een verhooging van den broodprijs over te gaan, doch men achtte het gewenscht, om, hoewel onverplicht, vooraf daartoe de goedkeuring of de instemming van onze Commissie te verkrijgen. Het is duidelijk, dat daardoor de positie van de bakkers tegenover het publiek versterkt zou worden, maar het ligt tevens voor de hand, dat wij ons op het standpunt stelden, in geen geval als «dekmantel" te willen dienen. Niettemin vond de overgroote meerderheid der

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 8