GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
47
ISSEEOHEJt STUKKEN.
N°. 84. Leiden, 10 Maart 1920.
Wij hebben de eer hierbij aan Uwe Vergadering ter kennis
neming over te leggen een verslag, door de gemeentelijke
duurtecommissie aan ons College uitgebracht over het tijdvak
van 25 September 1919 tot en met 29 Februari 1920.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Rapport van de Gemeentelijke Duurtecommissie te Leiden.
Leiden, 29 Februari 1920.
Instelling der Commissie. De onrust, welke in het vorige
jaar onder de bevolking heerschte ten gevolge van de vele
en aanzienlijke plotselinge verhoogingen van de prijzen van
allerlei artikelen, met name van de voornaamste levens
behoeften, de onzekerheid of die prijsstijgingen voldoende ge
motiveerd waren en de wrevel, die daardoor bij een groot
deel van het publiek ontstond, zijn, naar wij meenen, wel in
hoofdzaak de redenen geweest, dat Uw College in het belang
der Leidsche burgerij besloot tot instelling van een Commissie,
wier taak het zou zijn om U advies uit te brengen in hoeverre
een onnoodige prijsopdrijving van verschillende levensbehoeften
en huishoudelijke artikelen binnen deze gemeente bestonden
wat het gemeentebestuur zou kunnen doen om in deze
leniging te brengen.
De installatie dezer Commissie had plaats ten Raadhuize
op Woensdag 25 September 1919; zij bestond daarbij uit:
de heer J. lluges, als Voorzitter,
Mevrouw C. P. E. Eerdmans-de Holl,
Leden van de
Mevrouw M. G. Groeneveld-Nieuwenburg Duurtecommissie
de heeren: H. J. Raart uit de Leidsche
Arbeidersbeweging,
Dr. J. J. van Eek, Directeur v/d Keuringsdienst van Eet-
en Drinkwaren,
A. P. A. Eskens,
Mr. A. van der Eist,
Prof. Mr. E. M. Meijers,
J. 11. Nijhuis Leden van de Christelijke Vak-
M. van den Berg j centrale,
A. J. Oostdam,
F. van Romburgh,
W. van Rossum du Chattel, Voorzitter van de Vereeniging
van den Handeldrijvenden en Industrieeien Middenstand
voor Leiden en Omstreken,
J. J. van Stralen,
Dr. W. Stuurman, Directeur van het Openbaar Slachthuis,
Th. C. F. Stijnman, Voorzitter van de R. K. Middenstanders-
vereeniging »de Hanze" afdeeling Leiden,
Mr. M. B. Vos, Secretaris van het departement Leiden der
Maatschappij van Nijverheid,
als leden, terwijl Mr. E. Schotman, commies-redacteur ter
Gemeentesecretarie door Uw College tot secretaris der Com
missie was benoemd.
Overeenkomstig de bevoegdheid, bij de installatie door Uwen
Voorzitter haar toegekend, breidde de Commissie haar ledental
uit, door de toetreding te vragen van den heer J. Jonker,
Secretaris van den Neutralen Bestuurdersbond alhier, die
alsnog in de Commissie zitting nam.
Op onderscheidene verzoeken van coöperatie's en vereeni-
gingen om ook in de Commissie vertegenwoordigd te mogen
worden, meenden wij niet gunstig aan U te moeten ad viseeren,
daar eenerzijds de Commissie voor een gemeente als Leiden
ons al uitgebreid genoeg toescheen en anderzijds hare samen
stelling voldoende waarborgen bood voor contact met de
verschillende richtingen onder de burgerij. Natuurlijk stelden
wij ons hierbij op het standpunt, dat wij ons desgewenscht
steeds gaarne met buiten de Commissie staande personen en
lichamen in verbinding zouden stellen of overleg plegen.
Werkwijze. Dadelijk na de installatie hield de Commissie
hare eerste vergadering. Ten einde de afdoening van spoed-
eischende aangelegenheden en een geregelden gang van zaken
te bevorderen, werd een Dagelij ksch Bestuur samengesteld,
waarin naast den Voorzitter zitting namen Mevr. M. G.
Groeneveld-Nieuwenburg en de heeren Dr. J. J. van Eek en
Th. C. F. Stijnman.
Uit den aard der zaak konden niet terstond geregelde
plannen omtrent de wijze waarop de Commissie te werk zou
gaan worden gemaakt, maar toch was reeds toen duidelijk
te zien, dat hare bemoeiingen er toe zouden strekken, om ten
eerste van verschillende levensmiddelen en huishoudelijke
artikelen op grond van nauwgezet onderzoek vast te stellen
in hoeverre met het oog op de inkoopprijzen (bij fabrikant of
grootleverancier) in deze stad van onnoodige prijsopdrijving
sprake was en in aansluiting daaraan Uw College zoo noodig
voorstellen tot ingrijpen te doen, maar tevens om te pogen
reeds dadelijk door nader te bepalen maatregelen feitelijke
resultaten te verkrijgen. Wat dit laatste betreft, meenden wij
niet beter te kunnen doen dan te beginnen met de inge
zetenen uitnoodigen om gevallen van werkelijke of vermeende
prijsopdrijving goed gedocumenteerd aan ons bekend te maken.
Op deze wijze fungeerde de Commissie als «klachtenbureau",
waarvan wij achten dit een verblijdend verschijnsel
betrekkelijk niet druk gebruik werd gemaakt. Zoodra een
klacht binnen was gekomen, werd de betrokken leverancier
uitgenoodigd zijn oordeel over de te onzer kennis gebrachte
zaak te zeggen, aan welk verzoek in schier alle gevallen ge
volg werden gegeven. Soms werd ons de ongegrondheid eener
klacht aangetoond; waar dit echter niet het geval was, werd
den winkelier ernstig het ontoelaatbare van het geconstateerde
feit onder het oog gebracht en hem aangeraden, de oorzaak
van dergelijke .klachten weg te nemen. Te meer meenden
wij tot een en ander aanleiding te hebben, waar door ons
medelid, den heer W. van Rossum du Chattel, ter gelegenheid
van de opening der Leidsche Winkelweek ten Stadhuize,
namens den winkelstand de Duurtecommissie met nadruk
verzocht was, een onderzoek naar onnoodige prijsopdrijving
vooral niet achterwege te laten. Zooals reeds gezegd, onder
vonden wij in deze richting dan ook veel medewerking waarop
alleen een uitzondering werd gemaakt dooj de firma Zurloh,
die meende zich niet op dit standpunt te moeten plaatsen
en die bij een onderhoud, dat onze Voorzitter naar aanleiding
van een ingekomen klacht met haar had, kort en goed ver
klaarde ons geenerlei medewerking te willen verleenen, waartoe
zij volgens de wet niet verplicht was.
Bij het optreden van de Commissie in de eerstgenoemde
richting deden zich evenwel uit den aard der zaak vele
moeilijkheden voor, waarvan de voornaamste wel waren het
ontbreken van wettelijke rechten en voorschriften, waarop
wij ons bij onzen arbeid zouden kunnen beroepen, en daar
naast de plicht om, waar wij met het algemeen belang rekening
hadden te houden, (dus ook zeer zeker met dat van den
winkelstand, die in onze gemeente een aanzienlijk deel der
burgerij uitmaakt), tot uitschakeling van de winkeliers slechts
in de uiterste noodzaak te adviseeren. Uit het een zoowel
als uit het ander volgde, dat een groot gedeelte van ons
werk neerkwam op het plegen van overleg met groepen van
winkeliers om te trachten tot een «minnelijke schikking" te
komen, d. w. z. te bereiken, dat die winkeliers zich verbonden,
niet meer dan een redelijke winst voor bepaalde artikelen te
zullen vragen, welke winst dan door ons in gemeen overleg
met hen was vastgesteld, en dat zij zich onder onze geregelde
controle stelden, zoowel wat prijzen als deugdelijkheid der
waren betrof. Zooals hieronder nader zal blijken, werden op
deze wijze in vele gevallen goede resultaten verkregen. Konden
echter de besprekingen met de winkeliers niet tot overeen
stemming leiden, dan hebben wij in sommige gevallen gemeend
U te moeten adviseeren den verkoop van het betrokken artikel
van gemeentewege te doen plaats hebben of althans te be
vorderen.
Aan een daadwerkelijk optreden onzerzijds stonden dik
wijls groote hinderpalen in den weg, waarmede wij U al
eerder in kennis stelden, doch die het wellicht niet ondienstig
is hier volledigheidshalve nog eens te vermelden. Het duidelijkst
blijken zij uit een brief aan Uw College dd. 7 December 1919,
waarvan op ons voorstel een afschrift werd gezonden aan
den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. Daarin
zeiden wij immers onder meer: «De Voorzitter van de
«Duurtecommissie heeft zich van den aanvang af van haar
«optreden op het standpunt gesteld, dat, om snel eenig resultaat
«te bereiken, een grens getrokken moet worden tusschen
«fabrikant, landbouwer, grootleverancier, enz. aan den eenen
«kant en den winkelstand, groot en klein, aan de andere
«zijde. Het heeft toch voor een locale commissie als de Ge-
«meentelijke Duurtecommissie is, geen zin om te trachten bij
«de eerste groep op prijsverlaging aan te dringen. De afge-
«loopen twee maanden hebben dan ook reeds het bewijs
«geleverd, dat dit standpunt practisch juist is. Zoo is ook uit
«talrijke brieven en besprekingen ten duidelijkste gebleken,
«dat het meerendeel der fabrikanten met het oog op hunne
«betrekkingen tot de winkeliers alsook wegens onderlinge
«afspraken, geene medewerking wil verleenen om deduurte-
«commissie in kennis te stellen met de prijzen der ver-
«schillende artikelen bij het verlaten der fabriek, welke gegevens
«voor een doeltreffend optreden tegen de winkeliers een
«eerste vereischte zijn".
Allengs kregen de bemoeienissen van het Dagelijksch Bestuur
een zoo grooten omvang (bijna eiken dag hadden meerdere
conferenties plaats), dat wij besloten zoogenaamde subcorn-