Tegenover de meening van de minderheid dat het aan stellen van een specialen schoolarts wenschelijk is, omdat deze zich geheel aan zijn taak zou kunnen wijden en zich beter dan nu zou kunnen overtuigen dat zijn voorschriften behoorlijk worden opgevolgd, stond een meerderheid, die aan het geldende systeem de voorkeur gaf. Zij meent toch dat reeds nu niet met één schoolarts zou kunnen worden vol staan, omdat het werk, vooral bij het voorkomen van epide mische ziekten, voor één arts te omvangrijk zou zijn. Boven dien zou in ieder geval een plaatsvervanger moeten worden benoemd, met het oog op ziekte of ontstentenis van den schoolarts. Het salaris zou ook niet gering kunnen wezen, omdat hem niet zou kunnen worden toegestaan nevens zijn betrekking ook practijk uit te oefenen. Hoogstens zou men hem kunnen vergunnen consultatieve practijk uit te oefenen. De meerderheid der Commissie meent dus de aanstelling van speciale schoolartsen, als voor de gemeente finantieel te bezwarend, te moeten ontraden. Blijft het instituut in den tegenwoordigen vorm bestaan, dan acht de Sub-Commissie in haar geheel het wenschelijk zijn taak uit te breiden. Zij acht uitbreiding van het onderzoek ook tot de onder wijzers en onderwijzeressen beslist noodzakelijk. Ook acht zij het wenschelijk de schoolartsen toezicht te doen houden op de inrichting, verwarming, verlichting en reiniging der schoolgebouwen. Tenslotte meent de Sub-Commissie dat ook omtrent school- baden, school wandelingen, enz. het advies der schoolartsen behoort te worden ingewonnen en dat bij het bouwen van nieuwe scholen de voorlichting van een deskundig hygiënist niet mag ontbreken. Na de indiening van de bovenvermelde rapporten werden deze in afschrift aan alle leden onzer Commissie toegezonden, met verzoek van den inhöud kennis te nemen, opdat men in de spoedig te houden slotvergadering met kennis van zaken tot een conclusie zou kunnen komen. Op Dinsdag 14 October j.l. had de eindvergadering onzer Commissie plaats. Allereerst kwam aan de orde: de algeheele reorganisatie van den Gemeentelijken geneeskundigen dienst. Wij zullen IJ wel niet behoeven te zeggen dat naar aan leiding van dit punt breedvoerige discussiën werden gevoerd. U een getrouw verslag te geven van al hetgeen op die ver gadering is besproken lijkt ons overbodig. Wij zullen daarom volstaan met U de meening onzer Commissie mede te deelen ten aanzien van de onderwerpen, die ons bezig hielden. Onze Commissie dan is, gelet op de ingekomen rapporten eenparig van oordeel dat het inder laad wenschelijk en noo- dig is tot algeheele reorganisatie van den geneeskundigen dienst over te gaan. Hier te Leiden' ontbreekt toch in alles wat den geneeskun digen dienst betrelt de zoo noodige deskundige leiding. De maatregelen tot voorkoming en verspreiding van besmet telijke ziekten, de ontsmettingen, de stadspraktijk, het school toezicht, het vaccinatiebureau, koriom alles staat hier afzon derlijk; er is geen contact tusschen die verschillende kleine diensten; men mist hier een deskundig hoofd, een krachtige persoonlijkheid, dat alles leidt en bestuurt. Daarom is reorganisatie dringend gewenscht. Die reorganisatie zelf ter hand te nemen, zou voor onze Commissie al zeer moeilijk zijn en zij meent ook dat dit niet op haren weg ligt, omdat de motie-Fabius slechts bedoelt een onderzoek in te stellen naar de wenschelijkheid tot reor ganisatie. Bovendien zou men allicht, moeielijkheden kunnen krijgen, wanneer de .Directeur, die o. i. moet worden aangesteld, in sommige zaken een ander inzicht, ëen ander oordeel mocht blijken te hebben. Onze Commissie meent daarom dat de beste weg in dez^ is om, op bet voetspoor van Arnhem en Tilburg, allereerst over te gaan tot de benoeming van een Directeur van den Geneeskundigen dienst, die, rekening houdende met de be zwaren aan den tegenwoordigen toestand verbonden, zich ge heel kan richten naar de eischen, die men aan een behoor lijken dienst stellen mag. Vraagt Uw College ons: Welkewerkzaamheden moeten aan dezen titularis worden opgedragen? dan antwoorden wij kort en bondig: de leiding van alles wat ook maar eenigs- zins verband houdt met de openbare gezondheid en de zor gen en bemoeiingen der gemeente op geneeskundig gebied. Geen uitschakeling van kleine diensten, zooals b.v. in Rot terdam, den Haag en Haarlem, waar men of het schooltoe zicht of de armenpraktijk öf beide heeft uitgeschakeld. Er moet in onze gemeente komen één deskundig hoofd, zooals in Utrecht, Arnhem, Dordrecht en Tilburg, in welke plaatsen, naar ons werd medegedeeld, de geneeskundige dienst uitstekend gereorganiseerd is. Slechts op één punt zou onze Commissie een uitzondering willen maken en wel omtrent den ontsmettingsdienst. Hier behoort de leading en het bestuur te blijven bij den Direc teur. Deze leiding behoeft en behoort uit den aard der zaak niet te berusten bij een medicus, omdat het aanschaffen van materialen, het uitvoeren van ontsmettingen, het toezicht op het personeel, enz. beter aan een technisch ambtenaar kan worden toevertrouwd. Maar wel zal hij ten aanzien van deze materie moeten optreden als adviseur. Hij zal Uw College en den Directeur van de ontsmettingsinrichting in alles moeten dienen van advies. Hij zal zijn de adviseur, de directeur de uitvoerder. Kan, wat wij mogen verwachten, Uw College en de Ge meenteraad medegaan met ons voorstel om in de eerste plaats een Directeur van den Geneeskundigen dienst te be noemen, dan zou hem moeten worden opgedragen: 1°. plannen te ontwerpen tot reorganisatie van den genees kundigen dienst; 2°. de leiding van alles wat met de openbare gezondheid in eenigerlei betrekking staat; 3°. op te treden als adviseur van den Gemeentelijken Ont smettingsdienst. Het salaris aan dezen Hoofdambtenaar toe te kennen zou naar onze meening, evenals dat in Tilburg, niet minder mogen bedragen dan f 6000.met periodieke verhoogingen tot f 7000.terwijl hem het uitoefenen van praktijk, ook van consultatieve, niet zou behooren te worden toegestaan. Het 2e onderwerp, hetwelk onze aandacht vroeg, betrof de oprichting van een Gemeentelijken Ontsmettingsdienst. Ook ten aanzien van dit punt heerschte in onze Commis sie volkomen eenstemmigheid. U nog nader aan te toonen de noodzakelijkheid van de oprichting van dezen dienst lijkt ons, na de uitvoerige be schouwingen neergelegd in Uw voorstel van 29 November 1916, geheel overbodig. Een ontsmettingsdienst moet er o. i. komen, ook al zou de Raad voor een reorganisatie van den Gemeentelijken genees kundigen dienst niet te vinden zijn. Deze zaak is zelfs zeer urgent. De Inspecteur van de Volksgezondheid heeft er bij Uw College al meermalen op aangedrongen niet langer met de oprichting te dralen. De Regeering weigert de 50 sub sidie in de kosten van ontsmettingen en van den ontsmet tingsdienst uit te keeren, zoolang de gemeente niet in het bezit is van een behoorlijke-ontsmettingsinrichting. De Mi nister weigert de door den Baad vastgestelde verordening op de heffing van rechten voor het verrichten van ontsmet tingen om dezelfde redenen goed te keuren. is dus reeds om den van Regeeringswege sterk uitgeoe- fenden drang de oprichting van de bedoelde inrichting nood zakelijk, nog meer springt die noodzakelijkheid in het oog als men aandachtig leest hetgeen de Sub-Commissie C te dien aanzien schrijft. De huisontsmetting noemt zij vrij voldoende, al wordt deze uitgeoefend door niet geschoold personeel, onder leiding van een hoofdontsmetter, die een ontsmettingscursus heeft gevolgd; de goederen-ontsmetting laat echter alles te wenschen over; de particuliere desinfectieoven en zijn omgeving, kortom de geheele inrichting verkeert in déplorablen toestand. Wat het toezicht op verdachte personen aangaat: de noodige localiteiten voor observatie en afzondering zijn niet aanwezig. Ook voor tijdelijke onderdakbrenging van z.g. klein- behuisden, wier woning ontsmet wordt en die geen ander onderdak kunnen bekomen, is geen gelegenheid. Zullen wij nog verder gaan met U de noodzakelijkheid van de oprichting van een desinfectieinrichting aan te toonen Er zijn argumenten te over. Wij achten dit echter niet noodig. Slechts willen wij er nog op wijzen dat de plaats voor de oprichting bestemd thans voor niemand meer een bezwaar behoeft op te leveren, nu de gemeente de beschikking heeft over voldoend terrein gelegen onmiddellijk naast het gebouw van den Reinigingsdienst. De bewonderaars van y>de Stier behoeven niet meer bevreesd te zijn. Hij blijft in leven! Wat de inrichting zelf betreft meenen wij te mogen ver wijzen naar het door U aan den Raad ingediend plan A. van den Directeur der Gemeentewerken en naar hetgeen de Sub-Commissie C. op de 4e pagina van haar rapport daar omtrent vermeldt. Wij zouden daarom gaarne zien dat den Directeur der Gemeentewerken werd opgedragen een nieuw plan te ont werpen voor den bouw van een ontsmettingsinrichting op het terrein aan de Noorderstraat en de Langegracht, waarbij wordt rekening gehouden met den e.v. bouw van een Labo ratorium. Wij achten dit laatste noodig, hoewel wij U nog niet willen adviseeren om reeds nu een besluit uit te lokken omtrent den bouw zelve.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 4