GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 41 IHGEKOMES STUKKE»*. N«. 83. Leiden, 10 Maart 1920. Bij de behandeling van een door ons College aanhangig gemaakt voorstel d.d. 29 November 1916 (lngek. Stukken no. 259) in zake de oprichting van eene gemeentelijke ontsmet tingsinrichting op het onmiddellijk aan de terreinen der Gemeentelijke Reiniging grenzende molënterrein »de Stier", werd in Uwe Vergadering van 21 December 1916 een motie van de heeren Fabius c.s. aangenomen van den volgenden inhoud »De Raad van de gemeente Leiden, overwegende, dat het wenschelijk is om, alvorens te be sluiten tot het instellen van een dienst tot bestrijding en voorkoming van besmettelijke ziekten, vooraf een onderzoek in te stellen naar de wenschelijkheid om den geheelen genees kundigen dienst van de Gemeente te reorganiseeren en naar de mogelijkheid van het medegebruik door de gemeente van de inrichtingen en hulpmiddelen tot bestrijding en voorkoming van besmettelijke ziekten, die aan het Academisch Zieken huis worden verbonden, verzoekt Burgemeester en Wethouders punt 8 van de agenda af te voeren en dit te behandelen, wanneer de resultaten van dat onderzoek zijn verschenen, en gaat over tot de orde van den dag." De aanneming van deze motie gaf ons aanleiding eene commissie uit te noodigen, om onder Voorzitterschap van een lid van ons College een onderzoek in te stollen naar de wenschelijkheid van eene algeheele reorganisatie van den gemeentelijken geneeskundigen dienst en ons omtrent hare bevindingen rapport uit te brengen. Dit rapport is hierachter in extenso afgedrukt; de rap porten der sub-commissies, waarin de commissie zich heeft verdeeld, gelieve U met de daarbij behoorende bijlagen in de Leeskamer aan te treffen. Het komt ons voor, dat de commissie, wier samenstelling in het rapport is vermeld, zich van haar omvangrijke en zeker niet gemakkelijke taak op uitnemende wijze heeft ge kweten. Haar gedocumenteerd rapport toont zulks ten dui delijkste aan, - en het doet ons daarom bijzonder genoegen, dat wij ons ook met de conclusiën, waartoe de commissie gekomen is, geheel kunnen vereenigen. Uit het rapport blijkt in de eerste plaats, dat van de voor het nieuwe Academisch Ziekenhuis geprojecteerde ontsmet tingsinrichting door den gemeentelijken ontsmettingsdienst geen gebruik kan worden gemaakt, en dat ook tegen het medegebruik van bestaande en nog te bouwen laboratoria, verbonden aan de Rijks-Universiteit, bij den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen bezwaar bestaat. Dit in aanmerking nemende en na kennisneming van de adviezen der 4 sub-commissies, komt de commissie tot de vol gende conclusiën. Eenparig is de commissie van oordeel, dat het inderdaad wenschelijk en noodig is tot algeheele reorganisatie van den geneeskundigen dienst in deze gemeente over te gaan. Ten einde hiertoe te geraken acht zij het, op het voetspoor van de gemeenten Arnhem en Tilburg, 't beste, dat allereerst wordt overgegaan tot de benoeming van een Directeur van den Geneeskundigen Dienst hier ter stede, wien wordt opge dragen de noodige plannen tot reorganisatie te ontwerpen en die verder, evenals b. v. in de gemeente Utrecht, Arnhem, Dordrecht en Tilburg het geval is, belast wordt met de lei ding van alles, wat ook maar eenigszins verband houdt met de openbare gezondheid en de zorgen en bemoeiingen der gemeente op geneeskundig gebied. Met betrekking tot den ontsmettingsdienst dient hij echter slechts als adviseur op te treden, aangezien de leiding van dien dienst naar het ge voelen der commissie behoort te berusten bij een technisch ambtenaar. De jaarwedde van den te benoemen Directeur wenscht de commissie bepaald te zien op 6000—f 7000. Afgezien van de noodzakelijkheid om tot reorganisatie van den geneeskundigen dienst over te gaan, is de commissie eveneens eenstemmig voor de oprichting van eene gemeen telijke ontsmettingsinrichting en wel zoo spoedig mogelijk. De inrichting van den bestaanden ontsmettingsdienst heeft toch de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken niet mogen verwerven, zoodat de Rijksbijdrage in de kosten van ontsmettingen en van den ontsmettingsdienst ten bedrage van 50% der uitgaven sedert het jaar 1917 is geweigerd en aan de verordening van 3 April 1919 op de heffing van rechten voor het verrichten van ontsmettingen (lngek. Stukken no. 73), zelfs de vereischte Koninklijke goed keuring niet is verleend. De oprichting van de desinfectieinrichting kan, zoo schrijft de commissie, plaats hebben in den geest van het reeds op 29 November 1916 bij U ingediende plan A. Nu de gemeente echter inmiddels door aankoop de beschikking heeft gekregen over het mede onmiddellijk aan het reinigingsterrein gren zende terrein tusschen de Noorderstraat en de Langegracht, behoeft niet te worden beschikt over het molenterrein »de Stier", doch kan de oprichting op het nieuw aangekochte terrein plaats hebben. Met den eventueelen bouw van een laboratorium moet daarbij rekening worden gehouden. Een beslissing omtrent dezen bouw meent de commissie om de in het rapport vermelde redenen echter thans nog niet te moeten uitlokken. Tenslotte acht de commissie de oprichting van een aanvul lingsziekenhuis alleszins ge wenscht. Alvorens een daartoe strekkend besluit te nemen, geeft zij evenwel in overweging den te benoemen Directeur van den Geneeskundigen Dienst de bestudeering van het vraagstuk der gemeentelijke zieken huis verpleging op te dragen en hem te verzoeken uitgewerkte plannen in te dienen. Ons College kan zich, gelijk gezegd, volkomen vereenigen met de conclusiën der commissie. Het komt ons voor, dat het door haar voorgestelde, inderdaad noodzakelijk moet worden genoemd en dat het derhalve aanbeveling verdient zoo spoedig mogelijk de noodige stappen te doen, om tot verwezenlijking van het door de commissie voorgestelde te geraken. In het bijzonder geldt dit het oprichten van eene gemeentelijke ontsmettingsinrichting c. a. Reeds in 1916 achtten wij zulks zoowel in het hygiënisch, als in het finan cieel belang van de gemeente gewenscht. Tengevolge van het uitstellen der oprichting toch heeft de gemeente reeds eenige jaren de Rijksbijdrage in de exploitatie-uitgaven van den bestaanden, doch door den Minister niet goedgekeurden, dienst gemist. Niet alleen in de kosten van oprichting en van uit breiding van een gemeentelijken ontsmettingsdienst wordt n.l. door het Rijk een bijdrage van 50% verleend, doch ook in de jaarlijksche uitgaven voor de reiniging en de ontsmet ting, voor de opleiding tot ontsmetter van daartoe door het gemeentebestuur aangewezen personen en voor deskundige leiding van den ontsmettingsdienst kan de gemeente een zelfde Rijksbijdrage deelachtig worden, indien zij slechts een goedgekeurden ontsmettingsdienst heeft. Wordt derhalve thans tot de oprichting van een aan de eischen beantwoordenden dienst besloten, dan ontvangt de gemeente niet slechts een Rijksbijdrage van 50% in de oprichtingskosten, doch kan zij voortaan ook 50 declareeren van de jaarlijksche uitgaven voor de ontsmettingen en voor de deskundige leiding, welke uitgaven thans geheel ten laste van de gemeente komen. Bovendien zal dan bij de Regeering niet langer bezwaar bestaan tegen het vorderen van een bijdrage in de ontsmettingskosten van de belanghebbenden, voor zoover deze niet on- en minvermogend zijn. Onder verwijzing naar het rapport der commissie en de daarbij behoorende bijlagen geven wij Uwe Vergadering mits dien in overweging: 1° over te gaan tot het instellen van de betrekking van Directeur van den Geneeskundigen Dienst alhier, op een jaarwedde (op de basis van de bestaande salarisregeling) van f 5800.ƒ7000.(3 driejaarlijksche verhoogingen van f 400. en onder bepaling, dat de te benoemen titularis, wien het niet geoorloofd zal zijn praktijk, waaronder begrepen consul tatieve praktijk, uit te oefenen, de leiding zal hebben van alles, wat met den geneeskundigen dienst ook maar eeniger- mate verband houdt, met uitzondering echter van den ge meentelijken ontsmettingsdienst, ten behoeve waarvan hij slechts als adviseur zal optreden; 2° te besluiten tot de oprichting van een volledige ontsmet tingsinrichting met toebehooren, op het aan het terrein van de Gemeentelijke Reiniging grenzende terrein tusschen de Noorderstraat en de Langegracht, volgens een nader door den Directeur van Gemeentewerken te ontwerpen plan met kostenberekening, in den geest van het in het voorstel van 29 November 1916 (lngek. Stukken no. 259) aanbevolen plan A 3® bij aanneming van het voorstel sub 1° den te benoemen Directeur op te dragen het vraagstuk der ziekenhuisverpleging in deze gemeente in studie te nemen en plannen te ontwerpen met kostenberekening voor den bouw en de inrichting van een gemeentelijk aanvullings-ziekenhuis. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 13 December 1919. In de Raadszitting van 21 December 1916 werd aan de orde gesteld een voorstel van Uw college dd. 29 November te voren, lngek. Stukken No. 259, ten doel hebbende de op richting van eene volledige ontsmettingsinrichting met toebe hooren, op het terrein van den molen »de Stier", nabij de voormalige Heerenpoort.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 1