MAANDAG 26 JANUARI 1920. 35 verordening tot aanwijzing van een plaats voor het oprichten, hebben of gebruiken van tapijtklopperijen in de gemeente Leiden. Dit advies luidt als volgt: Leiden, den 21 Jan. 1920. In antwoord op Uw ter zijde aangehaald schrijven hebben wij de eer Uw College mede te deelen, dat de Gezondheids commissie geen bezwaren heeft tegen het voorstel van de Commissie voor de Strafverordeningen, betrelfende de her nieuwde vaststelling van de Verordening tot aanwijzing van een plaats voor het oprichten, hebben of gebruiken van ta pijtklopperijen binnen de gemeente Leiden. Namens de Gezondheidscommissie, D. A. de Jong, Voorzitter. W. C. de Graaff, Secretaris. Aan Burgemeester en Wethouders te Leiden. Zal worden behandeld bij punt 9 der agenda. 16°. Adhaesiebetuiging van het Bestuur van den Nederl. Roomsch-Katholieken Volksbond, afdeeling Leiden, aan het adres van de afdeeling Leiden van den Nederl. Roomsch- Katholieken Bond van groote gezinnen, in zake belastingaftrek voor noodzakelijk levensonderhoud en voor kinderen. Zal worden behandeld tegelijk met het desbetreffend adres. 17°. Voorstel van den heer T. Groeneveld om punt 22 van de Raadsagenda aan te houden en intusschen te onderzoeken of samensmelting der scholen le en 2e klasse mogelijk is. Zal worden behandeld bij punt 22 der agenda. 18°. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting. Worden gesteld in handen van de Reclame-Commissie. 190. Voorstel van de heeren Wilmer en van Tol, in zake de toekenning van een vergoeding aan politie-agenten en brug wachters, wegens het op 1 Januari 1920 nog niet in werking zijn van den verkorten arbeidstijd. Dit voorstel luidt als volgt: Leiden, 23 Jan. 1920. Aan den Raad der gemeente Leiden Ondergeteekenden hebben de eer het volgende voorstel te doen De Raad, overwegende de billijkheid van een in de vorige Raads zitting ingekomen verzoek van de R. K. Ver. van Politie agenten besluit, dat aan politie-agenten, aan brugwachters aan allen, wien met zeer groote waarschijnlijkheid op 1 Jan. een ver korte arbeidstijd was toegezegd en voor wie deze toen niet is ingegaan een extraloon zal worden gegeven, van 1 Jan. af totdat de verkorte arbeidsduur ook voor hen is ingevoerd, en wel voor alle uren boven dat toegezegde maximum, waarop zij geregeld arbeid verrichten dat deze uren zullen worden beschouwd als overuren en zullen worden beloond gelijk in de vrije maatschappij ge bruikelijk. Th. B. J. Wilmer. C. J. van Tol. Toelichting De voorstellers kunnen het billijken, dat onvoorziene om standigheden B. en W. hebben belet, aan hun plan tot in voering van een verkorten arbeidsdag voor enkele categoriën gemeente-personeel gevolg te geven. Zij meenen echter, dat aan de bij dat personeel opgewekte verwachtingen moet worden voldaan, door een extra-loon te verleenen voor de uren, die zij geregeld langer moeten wer ken, dan de in het vooruitzicht gestelde maximum arbeidstijd. De voorstellers kunnen het eveneens billijken, datB. en W. nog geen uitgewerkt, in details tredend praeadvies hebben gegeven op een desbetreffend verzoek van de R. K. Ver. van Politieagenten. Zij meenen echter, dat het in het algemeen belang is, het betrokken personeel niet langer in onzekerheid te laten. Daarom hebben zij bijgaand voorstel gedaan, vertrouwend, dat zoo B. en W. het niet mochten overnemen de Raad het zal aannemen. l)e Voorzitter. Ik zou den voorstellers willen in over weging geven dit voorstel in te trekken en wel hierom. Binnenkort nog niet in de eerstvolgende Raadsvergade ring, want die zal waarschijnlijk heden over een week reeds plaats hebben, maar in de daarop volgende vergadering hopen Burgemeester en Wethouders te komen met een voor stel om in dit opzicht de belangen van deze beide categorieën te behartigen. De zaak komt dus in elk geval aan de orde en ik geel den heeren in overweging hun voorstel in te trekken. De heer Wilmer. M. d. V. Wij hebben dit voorstel gedaan om twee redenen. De eerste reden is, dat in de vorige vergadering een ver zoek is ingekomen waarbij de brugwachters niet betrokken waren, maar alleen de agenten van politie, terwijl wij van meening zijn dat de brugwachters evengoed aanspraak kunnen maken op dergelijke extra-uitkeering als de agenten van politie. De tweede reden is, dat wij het niet gewenscht achten, dat de betrokken personen langen tijd blijven verkeeren in de onzekerheid, of zij al dan niet een extra-uitkeering voor de overuren zullen krijgen. Mijnheer de Voorzitter. Als ik uwe voorzichtig gestelde woorden goed begrepen heb, dan zijn Burgemeester en Wet houders voornemens, voor te stellen een extra-uitkeering aan dit personeel te verleenen. Dan is het doel van ons voorstel bereikt en verkeeren die personen niet langer in onzekerheid. Gaarne zou ik dus van Burgemeester en Wethouders de verklaring vernemen, dat zij zullen komen met een voorstel om aan die personen, aan wie met 1 Januari een verkorte arbeidstijd beloofd was en voor wie die niet is ingegaan, een extra-uitkeering te verleenen. Ik ben ervan overtuigd, dat als Burgemeester en Wethouders dat doen, de Raad zich daarmede zeker zal vereenigen. Wanneer ik die verze.kering krijg, dan bestaat er geen reden voor ons om a tort et a travers deze zaak heden te willen afhandelen. De Voorzitter. U heeft het door mij gesprokene juist opgevat. Burgemeester en Wethouders zijn in meerderheid bereid om in de vergadering, na de eerstvolgende vergadering, te komen met het voorstel tot het geven van een uitkeering aan de door U be doelde ambtenaren, die uit den aard der zaak een geheel andere taak vervullen dan werklieden, voor welke het loon voor overwerk gemakkelijk berekend kan worden. Dat voorstel zal dus strekken om te rade te gaan met de belangen van die beide categorieën en een vergoeding te geven voor het geval zij in hunne verwachtingen bedrogen mochten zijn. Dus in hetgeen de heer Wilmer wenscht, zal voorzien worden; de quaestie is alleen, in welke mate het zal ge schieden; men wachte af het voorstel van Burgemeester en Wethouders en als dat er is, kunnen wij verder over de zaak praten. Dat voorstel kan ik thans nog niet voorleggen; het is iets wat nog in embryo verkeert. Burgemeester en Wethouders kunnen nu niet zeggen wat zij den Raad zullen voorstellenbinnen den kortst mogelijken tijd echter, krijgt de Raad van Burgemeester en Wethouders een voorstel tot regeling van de uitkeeringen in den geest als de heeren bedoelen. Of de regeling er tenslotte precies zoo zal uitzien als de heeren bedoelen, zal de Raad moeten uitmaken. Op het voorstel van Burgemeester en Wethouders kunnen de leden amendementen indienen. De heer van Stralen. M. d. V. Ik wensch er mijn ver wondering over uit te spreken, dat de heeren Wilmer en van Tol in dit geval, ik zal niet zeggen zoo voorbarig, maar zoo voortvarend zijn geweest om, ondanks zij wisten, dat een desbetreffend verzoek van de organisaties, waarmede zij eenigs- zins in contact staan, bij Burgemeester en Wethouders was om praeadvies, toch met dit voorstel in den Raad te komen. Ik weet zeker, dat, indien wij iets dergelijks hadden gedaan, wij daarover door de overzijde hard zouden zijn aangevallen, speciaal door den heer Wilmer, die, toen wij vroegen om aan het personeel in dienst van de gemeente een uitkeering ineens te geven, het ons kwalijk nam, dat wij in die verga dering op een beslissing aandrongen en niet het praeadvies van Burgemeester en Wethouders afwachtten. Wij zien nu het eigenaardig verschijnsel ik kan mij de oorzaak daarvan wel indenken, maar ik wil daarop thans niet ingaan dat nu enkele Raadsleden precies doen hetgeen zij ons kwalijk nemen. Ik had het beter gevonden, indien die heeren hadden gedaan wat wij Sociaal-Democraten in dit geval deden, name lijk het praeadvies van Burgemeester en Wethouders ter zake afwachten. Ik heb dus mijn verwondering willen uitspreken over het optreden van deze beide heeren. De heer Wilmer. M. d. V. Ik zal niet in den breede ingaan op dit debat. Ik vind het beneden peil, dat men, als de be langen van het personeel in dienst van de gemeente worden behandeld, daaruit steeds politieke munt wil slaan. Ik wil slechts opmerken, dat deze zaak een geheel andersoortige is.,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 3