MAANDAG 26 JANUARI 1920. 55 De heer Knuttel. M. d. Y. Mij is ter oore gekomen, dat de prijs van de cokes voor de volgende eenheden brand stollen verhoogd zou worden, en nu zou ik willen vragen of ik goed ingelicht ben. Zoo ja, dan zou ik er op willen wijzen, dat daaruit een groot onrecht geschapen zou worden tegen over dengenen, die niet in staat zijn geweest direct de tien eenheden te nemen, en dat daardoor de korting, welke toe gestaan is, ten deele weer zou worden te niet gedaan. De Voorzitter. Wat U precies bedoelt, weet ik niet, maar wel is mij bekend, dat door den Minister permissie is gegeven een klop- loon te eischen. In andere plaatsen verkoopt men niet-geklopte cokes en eischt men veel hoogere prijzen. Dat kloploon, hetwelk een verschil geeft van 10 cent per Hectoliter, werd hier vroeger niet geheven. Het is een ingewikkelde kwestie, waar over wij praeadvies hebben beloofd, maar of de prijs voor de volgende eenheden zal worden verhoogd, hangt af van de llijks-Kolen-Distributie en is geen gemeentelijke zaak. De heer Knuttel. M. d. V. Dan zal het wel die kwestie van dat kloploon zijn, welke mijn zegsman bedoeld heeft, maar dan wil ik er toch op wijzen, dat er een onbillijkheid in zit voor de menschen, die thans nog enkele eenheden moeten betrekken, tegenover degenen, die vroeger geklopte cokes tegen goedkooperen prijs hebben gekregen. De Voorzitter. Zoo redeneert men meestal, als een prijs wordt verhoogd, maar even goed zou men kunnen zeggen, dat de men schen, die de cokes vroeger goedkooper hebben gekregen, ten onrechte bevoordeeld zijn. De heer Oostdam. M. d. V. Ik heb slechts een kleinigheid, welke echter verband houdt met iets van grooter beteekenis. Die kleinigheid is een lantaarn op den Morschsingel, maar de zaak van grooter beteekenis is het gemis aan samenwer king tusschen de verschillende diensten van de gemeente. De Morschsingel wordt verbreed en voorzien van een trot toir, wat ten gevolge heeft dat de lantaarns daar wat moeten wijken. Nu zou het toch wel wenschelijk zijn, dat Publieke Werken en de Gasfabriek dienaangaande eenig overleg pleeg den. Dit geschiedt evenwel niet; vlak bij 't huis van Wet houder van der Lip bijvoorbeeld staat nog een lantaarn in 'tverbreede rijpad. Nu zal men natuurlijk zien, dat de vol gende week de Gasfabriek komt, die de mooie straat opbreekt om den lantaarn te verzettenwij krijgen dan daar een ver zakking en dan is de netheid weg. Het is een kleine zaak, maar het wijst op een gemis aan samenwerking tusschen de gemeentelijke diensten. Wij zullen iets dergelijks ook wel bij andere nieuwe bestra tingen kunnen constateeren, maar dan is het niet zoo in het oog springend als in dit geval. En 't geschiedt 'nu nog wel vlak bij het huis van een Wethouder, waar het zoo gemak kelijk te contröleeren is. Hoe zal het dan gaan op plaatsen, waar men het niet zoo gemakkelijk kan constateeren De Voorzitter. Ik kan den heer Oostdam toezeggen, dat zijn klacht zal nagegaan worden. De heer de Lange. M. d. V. Het zij mij vergund om naar aanleiding van courantenberichten, welke wij allen wel ge lezen zullen hebben, aan Burgemeester en Wethouders te vragen of hun reeds bekend is of door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland al de datum is vastgesteld van de candi- daatstelling voor de verkiezingen voor den nieuwen Raad. De Voorzitter. Ik kan den heer de Lange antwoorden, dat die datum nog niet vastgesteld is; daarvan is nog niets bekend. De heer Stijnman. M. d. V. Ik heb in de bladen gelezen, dat van gemeentewege schoenen beschikbaar gesteld worden aan inwoners van omliggende gemeenten. Ik zou willen vragen, welke de motieven zijn welke daartoe geleid hebben. De Voorzitter. Dit lijkt mij toe te zijn een interpellatie. Geeft de Raad den heer Stijnman toestemming tot het houden van een interpellatie? Waar dit het geval is, verzoek ik den heer Stijnman zijne vragen schriftelijk aan Burgemeester en Wethouders te doen toekomendan zal die interpellatie in de volgende vergadering behandeld worden. De heer van Stralen. M. d. V. Ik wensch nog even terug te komen op een quaestie, welke ik reeds eenige malen besproken heb. Ik moet mijn spijt er over uitdrukken, dat een verordening, welke tot stand gebracht is met het doel de gemeentenaren te beschermen, zoo weinig wordt nageleefd. Ik bedoel de verordening, welke verbiedt woningen aan hare bestemming te onttrekken. Ik heb er eenige keeren op gewezen, maar het frappeert mij zeer, dat die verordening blijkt weinig toegepast te worden. In de laatste weken heb ik weder 3 of 4 gevallen geconstateerd, dat door eigenaren de woningen, die door de huurders verlaten waren, dichtgespijkerd werden met planken en dus niet meer ter bewoning beschikbaar gesteld werden. Volgens den heer van der Pot is dat uitdrukkelijk in strijd met de bestaande verordening. Ik vind het vreemd dat, waar dat herhaaldelijk voorkomt, het niet gezien wordt door de personen, die met het toezicht op de naleving der verordening belast zijn: het Bouw- en Woningtoezicht en de straatpolitie. Het zal voor de politie agenten zeer gemakkelijk zijn om bij hunne dagelijksche surveillance daarop te letten. Ik zou den Burgemeester willen vragen in dit verband, of hij geen aanleiding kan vinden om te zorgen dat de politie daarop gewezen wordt, en haar voor te schrijven, dat zij, als zij dergelijke gevallen constateert, daarvan onmiddellijk melding maakt. Het gebeurt den laatsten tijd herhaaldelijk, dat aldus het aantal woningen, dat toch al veel te klein is, wordt verminderd, doordat bijvoorbeeld, om iets te noemen, verschillende fabrieken, die nu beginnen haar bedrijven uit te breiden en daartoe belendende perceelen aankoopen, trachten om met of zonder medewerking van de Huurcommissie op de een of andere wijze de bewoners er uit te krijgen en dan die woningen dicht spijkeren en aan haar bestemming onttrekken. Ik hoop, dat zal worden toegezien, dat dat niet meer voorkomt. De heer van der Pot. M. d. V. De heer van Stralen heeft er aan herinnerd, dat hij deze zaak reeds meer heeft ter sprake gebracht. Bij de behandeling van de begrooting heeft hij ook eenige gevallen genoemd, waarin hij meende, dat woningen aan haar bestemming waren onttrokken zonder dat de desbe treffende verordening was nageleefd. Ik heb toen de gevallen, welke hij noemde, genoteerd en nagegaan. En wat is toen gebleken? Dat een van die gevallen dateerde van vóór de verordening, zoodat daaraan niets te doen was en de eigenaar het recht had die woning aan haar bestemming te onttrekken dat in het tweede geval door Burgemeester en Wethouders toestemming was verleend om die woning aan haar bestem ming te onttrekken en dat het derde geval in onderzoek was bij Burgemeester en Wethouders, omdat door den eigenaar toestemming was gevraagd, om ten aanzien van die woning van de verordening af te wijken. Ik weet niet op welke gevallen de heer van Stralen nu weder het oog heeft. Hij heeft er weer enkele genoemd; hij kan, als hij meent, dat de verordening niet wordt nageleefd, de aandacht op die gevallen vestigen en dan zullen zij worden onderzocht. Het is best mogelijk, dat voor de gevallen, waarop hij doelde, door de eigenaren bij Burgemeester en Wethouders verzoeken om van de verordening te mogen afwijken zijn ingediend. In elk geval moet het belang, dat betrokken is bij het onttrekken van de woning aan haar bestemming zorg vuldig worden gewogen tegen dat, verbonden aan het behoud van de woning als zoodanig. Het kan zijn, dat aanvragen tot onttrekking bij ons aanhangig zijn; dat kan de heer van Stralen niet weten. Hij zegt, dat die woningen waren dicht gespijkerd, maar dat gebeurt dikwijls; als een eigenaar wil aanvragen om een woning aan haar bestemming te ontrekken en hij verhuurt haar dus niet dadelijk weer, dan zal hij vast planken voor de ramen spijkeren, om de ruiten te beschermen, maar daarmede is nog niet gezegd, dat de woning aan haar bestemming is onttrokken, want dat laatste kan pas gebeuren, indien Burgemeester en Wethouders daartoe de vergunning hebben gegeven. De heer van Stralen. M. d. V. Ik meen eenige tegenspraak te hebben kunnen bemerken tusschen hetgeen de heer van der Pot thans zegt en hetgeen hij in een vorige vergadering heeft verklaard. De vorige maal meende hij, dat de verordening werd ontdoken, als men een woning niet meer ter beschikking van het publiek stelde, en dat is het geval, als de huizen met stevige planken worden dichtgespijkerd, waaruit men kan zien, dat het in de bedoeling ligt ze niet meer voor bewoning beschikbaar te stellen. Thans echter vraagt de heer van der Pot of de gevallen, welke ik bedoel, weer gevallen zijn als de vorige maal door mij genoemd, waarvoor door de eigenaren aan Burgemee ter en Wethouders ontheffing van de verorde ning was gevraagd. Ik kan wel zeggen, dat ik de gevallen direct op het kantoor van den heer Nijk heb medegedeeld, waar bleek, dat zij geheel nieuw waren en de heer Nijk er niets van wist. Het was een geval van een huis aan de Aloë- laan, dat maanden én maanden lang is dicht gespijkerd, en het tweede geval betrof een woning in de Voorste Zandstraat, behoorende aan de firma Zuurdeeg, waarmede hetzelfde is gebeurd, maar waarvoor nu pas een verzoek om haar te mogen afbreken bij Burgemeester en Wethouders is inge komen. Het derde geval was te vinden in de Groenesteeg,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 23