44 MAANDAG 26 JANUARI 1920. aan de vakbonden advies over deze aangelegenheid gevraagd hebben. Aan de onderwijzersorganisaties had wel eens over deze zaak advies kunnen worden, gevraagd, maar dat is niet ge beurd en de stukken zijn zoo laat gepubliceerd, dat aan die organisatie ook de gelegenheid heeft ontbroken een onge vraagd advies uit te brengen. Ook voor de Raadsleden was de tijd te kort om de zaak grondig te bestudeeren. Mijn be doeling is alleen om de zaak aan te houden, opdat wij ge gevens krijgen omtrent het aantal leerlingen per klasse en de schoolgebouwen in verband met de combinatie van de le en 2e klasse-scholen. Ik verwacht niet van Burgemeester en Wethouders een voorstel om tot die combinatie over te gaan, in zooverre ken ik het College wel. Ik acht het evenwel gewenscht, dat de Raad daaromtrent gegevens krijgt, en daarom stel ik aanhouding voor, opdat Burgemeester en Wet houders die gegevens aan den Raad kunnen mededeelen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil er niet zoo lang over spreken als de andere heeren. Ik heb er geen politiek element in gebracht. Ik geloof, dat de heer Heemskerk een beetje gelukkig was, dat hij dat denkbeeld van den heer Knuttel kon overnemen teneinde de overzijde een hakje te zetten. De overzijde heeft haar best gedaan dat af te weren, maar ook ik geloof, dat de heer Groeneveld het mis heeft, wanneer hij denkt, dat de zaak terecht kan komen alleen met de com binatie van de scholen der le en 2e klasse. Hij had er even goed de vereeniging van 3e en 4e klasse-scholen bij moeten vast houden; het is van hem vermoedelijk een slipping van de tong geweest om dat niet te doen. Die beide dingen moeten onder het oog worden gezien. Ik geloof ook, dat de zaak urgent is; uit de stukken heb ik dat wel kunen bemerken, maar zij is al lang urgent ge weest en nu vraag ik, waarom Burgemeester en Wethouders er drie of vier dagen, voordat een beslissing moet worden genomen, mede in den Raad komen. De zaak was al weken en weken urgent en daarom zou ik in overweging willen geven er nog een paar weken bij te doen, in de hoop, dat Burgemeester en Wethouders hun best zullen doen over een paar weken de zaak opnieuw aan de orde te stellen. De Wethouder heeft medegedeeld, dat Burgemeester en Wethouders voorloopig besloten hebben dat het maximum aantal leerlingen per klasse zal zijn 36, maar juist als onze motie aan de orde komt zal de Raad daarover eens kunnen spreken, gelijk dat in Den Haag is geschied. Men zal eens hebben na te gaan of dat getal te hoog of niet te hoog i's, want met de vraag hoe groot de klassen ten hoogste zullen zijn, hangt de schoolbouw samen. Vervolgens sluit ik mij aari bij de heeren Knuttel, Heems kerk en Groeneveld wat betreft de wenschelijkheid om tegelijk te onderzoeken of een combinatie van de le en 2e klasse- scholen mogelijk is, of men niet een deel van de leerlingen der 2e klasse-scholen naar de 1e klasse-scholen kan over brengen. Eindelijk moeten wij dunkt mij het volgende eens ernstig onderzoeken. Wij willen een nieuwe 2e klasse-school hebben eri daarvoor de 3e klasse-school aan den Maresingel be stemmen, maar tegelijk willen wij een 3e klasse-school bouwen. Zou het niet beter zijn om in plaats van een |3e klasse-school in een 2e klasse-school te veranderen en een 3e klasse-school te bouwen, die nieuwe school te maken tot een 2e klasse- school De heer van der Lip. Waar moet ik de leerlingen dan bergen De heer Sijtsma. La(en wij de volgende week uitmaken, of wij de school zullen aanbesteden of niet. In elk geval meen ik, dat wij vanmiddag niet in staat zijn ineens een beslissing te nemen, omdat wij niet over voldoende gegevens beschikken. Ik hoop dan ook dat onze motie zal worden aangenomen en wij zoo spoedig mogelijk van Burgemeester en Wethouders nieuwe voorstellen zullen ontvangen. De heer Knuttel. M. d. V. Ik begrijp volkomen, dat het in de eerste plaats gaat om verdeeling van leerlingen over lokalen; rnaar wanneer de noodzakelijkheid vaststaat dat er in voorzien wordt, wanneer het ten behoeve daarvan mogelijk is een verandering te brengen in het klassenstelsel door de opheffing van de onderscheiding van scholen 3e en 4e klasse, en wanneer men niet behoeft te wachten daarmede op de nieuwe wet, dan is voor mij alle reden vervallen om te wach ten met een voorstel tot een geheel andere indeeling en tot algeheele opheffing van de klassenverschillen, waarbij zeer zeker op nog practischer wijze een voldoend aantal lokalen verkregen worden. Wanneer alle lokalen ter beschikking staan die er zijn en men kan daarover de leerlingen ver- deelen, dan is het aantal lokalen zeker op de meest practische wijze in gebruik. Daarom blijf ik bij mijn voorstel om verder te gaan en de geheele indeeling in klassen op te heffen. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou r.og even op eenige punten de aandacht willen vestigen. In de eerste plaats wil ik nog eens wijzen en dat is een punt van veel belang op.de groote urgentie, die bij deze zaak betrokken is. Ik zeg dit nog eens, omdat de heer Sijtsma tot mijne groote verbazing er op blijft aandringen om toch de nieuwe school op het Schuttersveld te bestemmen voor 2e klasseschool. Als die school er stond, dan zou ik zeggen: mij best, die eigent er zich misschien nog beter toe dan de school op den Mare singel; maar als de heer Sijtsma nu daarop blijft aansturen, dan gevoelt hij blijkbaar niets voor de urgentie van deze zaak; want het zal nog minstens een jaar duren eer de school op het Schuttersveld klaar is, dat kan een klein kind wel begrijpen, er is nog geen paal geheid! Wil men dien kant uit, en dus deze zaak op de lange baan schuiven, dan moet men het zelf weten, maar dan moet men mij er niet verantwoordelijk voor stellen dat op de 2e klasse scholen de leerlingen geen plaats meer kunnen vinden. De heeren redeneeren zoo gemakkelijk over deze dingen. Ue heer Groeneveld zegt bijvoorbeeld 36 leerlingen mogen er wel zijn in de klassen van de 3e en 4e klasse scholen, maar niet in die van de le en 2e klasse scholen; stop daar ook 36 leerlingen in een klas. Heel mooi gezegd, maar dat kan nu eenmaal niet; daartoe zijn de lokalen in die scholen niet groot genoeg. Er is geen enkel lokaal in de scholen le klasse, waarin 36 leerlingen geplaatst kunnen worden. Dus men kan heel gemakkelijk zeggen: zet daar maar 36 leer lingen in een klas, als men op de hoogte was, zou men dergelijke dingen niet beweren, want het kan eenvoudig niet. Zooeven heb ik vergeten nog een ander bezwaar tegen een combinatie van le en 2e klasse scholen te noemen, namelijk het schoolgeld; dat zou ook aanleiding tot groote moeilijk heden geven. Het schoolgeld is, zooals bekend is, voor de 2e klasse scholen veel lager dan voor de le klasse scholen. Wan neer nu de leerlingen dezer beide scholen dooreen gemengd worden, hoe moet men dan uitmaken, welk schooldgeld be taald zal moeten worden? Ik hoor zeggen: evenredig school geld. Maar dat kan maar niet in een vloek en een zucht ingevoerd worden. De heer Knuttel zegt: laten wij alles reorganiseeren en alle verschil in klassen opheffendan krijgen wij lokalen genoeg. Maar wie kan zeggen, hoeveel lokalen wij in het vervolg noodig zullen hebben? Volgens het ontwerp Lager Onder wijswet zullen, zooals ik reeds opmerkte, de lagere scholen bestaan uit 7 leerjaren. Wie zal zeggen hoeveel lokalen er noodig zullen zijn als dit ontwerp wet zal zijn geworden. Als de scholen 2e klasse, die nu 6 leerjaren tellen, er 7 moeten hebben, dan komen wij een massa lokalen te kort. Dat kan ik natuurlijk op dit oogenblik allemaal niet overzien. Daarom is het verstandiger thans niet meer te doen dan wat strikt noodzakelijk is en waardoor niet vooruitgeloopen wordt op wat ons op onderwijsgebied boven het hoofd hangt. Wij weten niet welke toestanden wij naderhand zullen krijgen, misschien zullen wij wel scholen moeten bijbouwen. Ik zou daarom den Raad wel in overweging willen geven om in het belang van de zaak de moties te verwerpen en dit voorstel niet aan te houden, doch het aan te nemen. De Voorzitter. Ik ontvang daar van den heer Knuttel een voorstel van den volgenden inhoud: «Ondergeteekende stelt voor, in geval van aanneming van het eerste gedeelte van de motie van den heer Groeneveld: De Raad draagt Burgemeester en Wethouders op, zoo spoedig mogelijk te komen met voorstellen, strekkende tot opheffing van de klasse-indeeling der scholen." De voorsteller stelt het derhalve afhankelijk van deaanneming van het eerste gedeelte van de motie van den heer Groeneveld. Het voorstel van den heer Knuttel wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging en stemming uit. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou de motie van den heer Groeneveld als één geheel willen beschouwen. Gesteld eens, dat a wordt aangenomen, dan wordt er alleen besloten dit voorstel aan te houden zonder meer. De Voorzitter. Dan kunnen wij nog altijd zien of wij het tweede gedeelte van de motie overnemen. Wordt a verworpen, dan kunnen wij in alle gevallen doorgaan met de behandeling van ons voorstel. Eerst moet dunkt mij beslist worden of wij doorgaan dan wel of dat punt van de agenda wordt aangehouden. De beraadslaging wordt gesloten. Het eerste gedeelte van de motie van den heer Groeneveld

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 12