MAANDAG 26
JANUARI 1920.
43
houders is als het ware een kleine poging in de richting,
welke de heer Groeneveld ook uit wil. Wij krijgen daarmede
alvast een samensmelting van de 3e en 4e klasse scholenen
wanneer een samensmelting van de le en 2e klasse scholen
noodzakelijk mocht blijken, dan kunnen wij daarover later
spreken. Misschien is dat gewenscht; maar dat kan ons niet
weerhouden op dit oogenblik onze stem te geven aan het
voorstel van Burgemeester" en Wethouders, dat vrijwel parallel
loopt met hetgeen de heer Groeneveld in beginsel wenscht.
De heer van der Lip. M. d. V. Met eenige verbazing heb
ik de verschillende sprekers aangehoord. Ik meen, dat er heel
wat bijgehaald is dat eigenlijk buiten beschouwing moet
blijven.
De geheele zaak is deze, dat wij plaats tekort komen voor
de leerlingen der 2e klasse scholen; en dat is zoo urgent,
dat wij voortdurend moeite hebben de kinderen te plaatsen.
Wij hebben dus gezocht naar een oplossing om in dat gebrek
aan plaatsruimte spoedig en op afdoende en weinig kostbare
wijze te voorzien.
Ik moet weder met de aanhangige Onderwijswet komen;
het spijt mij wel, maar het is nu eenmaal niet anders. Wij
staan aan den vooravond van een algeheele reorganisatie van
het onderwijs en nu hebben wij ons de vraag gesteld: hoe
kan op het oogenblik, zonder vooruit te loopen op den nieuwen
toestand, op afdoende wijze in het gebrek aan plaatsruimte
voorzien worden
Die oplossing meenen wij gevonden te hebben door de 3de
en 4de klasse scholen te doen samensmelten. Dan hebben wij
ruimte genoeg. Wij loopen absoluut niet vooruit op hetgeen
binnenkort op het gebied van het onderwijs zal gebeuren
wij leggen ons in geen enkel opzicht vast en de zaak is voor-
loopig in orde. Als in deze geen urgentie bestond, zou ik er
niet aan gedacht hebben met een dergelijk voorstel te komen,
maar het moet wel. De heeren moesten eens weten hoe de
nood dringt en hoe er haast geen week voorbij gaat of wij
zitten met de moeilijkheid van plaatsing. De heer Knuttel
heeft er aan herinnerd, dat, toen bij de behandeling van de
begrooting de kwestie van de standenscholen ter sprake kwam,
Burgemeester en Wethouders hebben gezegd: wacht totdat
de nieuwe wet er is! Zeker, dat zeggen wij nog: dan zal de
zaak van de standenscholen in haar geheel van zelf aan de orde
komen. De Minister stelt voor slechts twee typen van scholen te
nemen, een voor gevyoon lager onderwijs en een voor uit
gebreid lager onderwijs en dan zal vanzelf de vereeniging van
de le en 2e-klasse-scholen ook ter sprake komen. Thans kan
die samensmelting ons niet helpen, omdat wij, zooals de heer
van Hamel terecht heeft gezegd, dan niet voldoende plaatsen
zouden krijgen. Ik geef den heer Sijtsma toe, dat eventueel de
leerlingen van de 2de klasse-scholen naar de 1ste klasse-
scholen zouden moeten worden overgebracht en niet omge
keerd, maar, als wij dat deden, zouden wij niet over voldoende
plaatsruimte beschikken. Ook moet men niet vergeten, dat
het onderwijs op de le klasse-scholen niet gelijk is aan dat
op de 2e-klasse scholen, terwijl op de 3de en 4de klasse-
scholen precies hetzelfde onderwijs wordt gegeven en dus
combinatie van die scholen geen moeilijkheden oplevert. Burge
meester en Wethouders hebben gemeend deze voorloopige
regeling te moeten voorstellen, omdat zij daarmede een op
lossing kregen, waardoor niet wordt vooruitgeloopen op het
geen ons op het gebied van het onderwijs in de naaste toe
komst wellicht te wachten staat en waarmede wij voorloopig
uit den brand zijn.
De heeren halen er allerlei dingen bij, die er niets mede
te maken hebbende kwestie van de standenscholen, de com
binatie van de 1ste en 2e klasse-scholen en zelfs de nieuwe
school op het Schuttersveld, terwijl, wat dit laatste betreft,
de heer Sijtsma toch heel goed weet, dat deze school de
school aan de Mare moet vervangen. Dat wordt dus een 3de
klasse-school.
De heer Sijtsma vraagt hoe het zal gaan met het aantal
leerlingen per klasse. Voorloopig hebben wij aangenomen, dat
wij niet meer dan 36 leerlingen in een klasse zullen plaatsen
De heer Sijtsma. Moet de Raad dat niet uitmaken?
De heer van der Lip. Neen, ik zou niet weten waar in de
wet staat, dat de Raad dat moet uitmaken. Dit is wel ge
beurd in den Haag, maar dit hing samen met de daar vast
gestelde algemeene regelen voor scholenbouw. Men heeft daar,
meen ik, een motie aangenomen om Burgemeester en Wet
houders uit te noodigen algemeene regelen voor schoolbouw
te ontwerpen, en bij de behandeling daarvan is, in verband
met de grootte der lokalen, ter sprake gekomen het maximum
aantal leerlingen dat in een klasse mag geplaatst worden.
Zooals ik dus mededeelde, zijn wij van plan niet meer dan
36 leerlingen in een klasse toe te laten. Dat cijfer is ook
te Rotterdam aangenomen en het is zelfs een van de punten
van het bekende urgentie-program geweesl.
Later, als de nieuwe wet er is, zullen wij de inrichting
geheel moeten veranderen, bijvoorbeeld scholen moeten maken
met 7 klassen. Het ontwerp van wet laat toe ook een enkele
school met zes jaarklassen in te richten, maar de vraag of
wij van die bevoegdheid gebruik zullen maken, of wij dus
zullen trachten onze twee voorbereidende scholen te behouden,
zal later onder de oogen moeten worden gezien, maar hetgeen
op dit oogenblik dadelijk gedaan moet worden, zonder op de
toekomst vooruit te loopen, is de combinatie van de 3de en
4de klasse-scholen. Het gaat hier slechts om een lokaliteits
regeling en ten onrechte halen de heeren er allerlei princi-
piëele kwesties bij, welke er niets mede te maken hebben.
Ikzeidehet reeds: de heeren moesten maar eens weten voor
welke moeilijkheden wij geregeld staan en hoe met passen,
plooien en schikken de kinderen geplaatst moeten worden
Daaraan moet een eind komen Wij kunnen de kinderen toch
niet weigeren
Ik zou den heeren in overweging willen geven om al die
dingen, welke in de moties zijn genoemd, ter zijde te laten
en met dit voorstel mede te gaan, waardoor niet geprejudi-
cieerd wordt op hetgeen later veranderd zal moeten worden
in verband met de nieuwe wet.
De heer Groeneveld. M. d. V. De heeren Knuttel en
Heemskerk, die het zoo broederlijk eens waren en mij niet
begrepen, begrijpen de zaak die we op't oogenblik behandelen
niet, want Burgemeester en Wethouders doen dit voorstel
niet uit principieele overwegingen, maar alleen omdat zij een
gebouw tekort komen.
Ik ben het geheel eens met den heer Knuttel, dat wij in
de toekomst moeten komen tot één soort schooldaarover
behoeven wij niet te pratenmaar daarmede zijn wij op dit
oogenblik niet bezig.
Thans zoeken wij een gebouw, en Burgemeester en Wethouders
willen daarin voorzien door van de tien 3e en 4e klasse scholen
er 1 op te heffen en de leerlingen van die eene school te
verdeelen over de 9 andere.
Nu hebben de bestaande 3e en 4e klasse scholen op het
oogenblik gemiddeld reeds 350 leerlingen per school, terwijl
de le en 2e klasse scholen gemiddeld 270 leerlingen per school
hebben. Nu is het toch vreemd, dat men juist de oplossing
gaat zoeken daar waar de klassen reeds te groot zijn. De 3e
en 4e klasse scholen hebben reeds gemiddeld per klasse een
aantal leerlingen van 30, terwijl dat getal voor de le en
2e klasse scholen is ongeveer 20.
Het gevolg van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
zal zijn, dat de klassen in de 3e en 4e klasse scholen nog
grooter worden.
Het zou toch voor de hand gelegen hebben de oplossing te
zoeken daar waar de klassen gemakkelijk grooter gemaakt
kunnen worden. Als een aantal van 36 leerlingen in 1 klasse
onderwezen kan worden in 3e en 4e klasse scholen, waarom
zou dat dan niet kunnen in de le en 2e klasse scholen?
Ik weet wel, waarom de heeren dat niet willen, namelijk
omdat het onderwijs in kleine klassen beter is. Dat begrijpen de
heeren uitstekend. Maar wij kunnen ons er niet mee vereenigen,
dat op de volksscholen de klassen grooter en dus het onderwijs
slechter wordt gemaakt. Wanneer er 36 leerlingen in een
klas kunnen zijn in de 3e en 4e klasse scholen, dan kan dat
naar onze meening ook in de le en 2e klasse scholen. De
klassen in le en 2e klasse scholen zijn klein en het is dus
zeer goed mogelijk ze wat te vergrooten. Men behoeft niet
eens te gaan tot 30 leerlingen per klas.
Het ligt dus voor de hand, dat wij de oplossing zoeken
daar waar zij gezocht moet worden, namelijk in zoo noodig
vergrooting van de klassen in de le en 2e klasse scholen.
Het is misschien ook niet goed, maar het is beter dan dat
men de reeds groote klassen van de 3e en 4e klasse scholen
weder gaat vergrooten.
Ik begrijp niet, dat de heeren Knuttel en Heemskerk mij
niet begrijpen. De zaak is zoo helder als glas.
Nu hebben wij een verweer gehoord van den Wethouder,
maar wij kunnen het op dit oogenblik niet zoo beoordeelen.
Wij krijgen eenige dagen voor de Raadszitting de stukken
en dan kan men nog eens in de Leeskamer wat gaan zien,
maar Burgemeester en Wethouders leggen daar alleen neder
wat zij wat dit punt betreft noodig oordeelerivoor de be
oordeeling van de vraag, of een samensmelting van de le
en 2e klasse scholen mogelijk is, kunnen wij in de Leeskamer
en bij de stukken geen materiaal viuden.
Daarom is onze bedoeling, dat dit punt aangehouden wordt
en dat Burgemeester en YVethouders ons eens de gegevens
verschaffen, hoe het staat met de le en 2e klasse scholen;
dan kunnen wij de zaak beoordeelen. Of de Wethouder al
eenige punten naar voren brengt, beteekent niet veel; dat
kunnen de Raadsleden niet dadelijk beoordeelen.
Dat de stukken zoo laat komen heeft ook de onderwijzers
organisaties belemmerd hunne adviezen uit te brengen. Het
verwondert mij ook, dat Burgemeester en Wethouders niet