42 MAANDAG 26 JANUARI 1920. het behoeft nog niet ten gevolge te hebben dat het andere voorstel uitgesteld wordt. Integendeel, de totstandkoming daar van is zeer dringend. De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil beginnen met nog even terug te komen op hetgeen ik bij de behandeling van het vorig voorstel heb gezegd, namelijk dat in dit opzicht niet consequent gehandeld wordt door Burgemeester en Wethouders die in het eene geval verwijzen naar de Onderwijswet, welke aanhangig is, en dat in het andere geval niet doen. Ik meende dit juist hierop te kunnen gronden, dat mij bij de algemeene beraadslaging over de gemeentebegrooting, toen ik ook gesproken heb over de opheffing der standenscholen, toegevoegd is, dat deze zaak ook bij de nieuwe wet aan de orde kwam en dat wij dat opnieuw zouden regelen. Ik heb mij daarbij nedergelegd, maar ik kan mij er niet bij nederleggen wanneer tusschentijds wel een wijziging op dit stuk wordt aangebracht. Ik kan mij dan noch met het voorstel van Burgemeester en Wethouders noch met dat van den heer Groeneveld vereenigen, en ik wensch den Raad voor te stellen Burgemeester en Wet houders uit te rioodigen te komen met een voorstel om alle ver schil in klassen tusschen de onderscheidene scholen op te heffen. Ik verwonder mij eenigszins over het voorstel van den heer Groeneveld om de scholen le en 2e klasse te vereenigen, dat hij nota bene hiermede toelicht, dat dan de vereeniging van de scholen 3e en 4e klasse overbodig zou worden. Ik meen juist, dat wij moeten komen tot een samensmelting van de 4 verschillende klassen van scholen. Ik meen dat, wanneer eenmaal aan de orde komt een verandering in de indeeling der scholen in klassen, wij geen genoegen kunnen nemen met een gedeeltelijke verandering; wanneer er aan getornd word, dan is het oogenblik aangebroken om een algeheele verandering aan te brengen. Ik zal dus stemmen voor het eerste gedeelte van het voorstel van den heer Groeneveld, hetwelk strekt om deze zaak aan te houden, maar niet voor het tweede gedeelte van dat voorstel. Ik wensch te komen tot een algeheele opheffing van het verschil in klassen wat betreft de scholen. De heer Sijtsma. M. a. V. Ik ben het met de voorafgaande sprekers in zoover eens, dat ook ik wensch dat de behandeling dezer zaak uitgesteld wordt. Ik heb met zeer veel belangstelling het praeadvies gelezen. Het spijt mij, dat wij het niet eerder onder de oogen ge kregen hebben. Het is een zeer gemotiveerd en uitstekend geredigeerd rapport, dat Burgemeester en Wethouders ons hebben voorgelegd. Ik juich ook toe de richting, welke wij uitgaan, namelijk dat de standenschool meer en meer ver dwijnt. Ik verheug mij eveneens er over dat er bij de ouders een streven bestaat hunne kinderen van de scholen 4e klasse te doen overgaan naar de scholen 3e en 2e klasse. Er blijkt uit, dat men er meer voor gevoelt den kinderen een goede opvoeding te doen geven; dat kan slechts in het belang der jeugd zijn. Maar ik meen dat wij verder moeten gaan en dat een verder gaand onderzoek zal ingesteld moéten worden dan Burgemeester en Wethouders op het oogenblik gedaau hebben. Ik zou dan in de eerste plaats willen vaststellen, hoevele leerlingen ten hoogste hier een klas mag bevatten. Dat aantal heeft men, meen ik, in Den Haag op 30 en in Rotterdam op 36 gesteld. Het maximum aantal leerlingen per klasse moet allereerst worden vastgelegd, want dat moet het uitgangspunt zijn voor een nieuwe regeling- der scholen. Ik heb daarom met mijn medelid, aan mijn rechterhand ge zeten, een motie klaargemaakt, waarin dat punt aan de orde wordt gesteld, terwijl ik in de tweede plaats hetzelfde zou willen vragen wat de heer Groeneveld naar voren heeft gebracht. Wij moeten tegelijk onderzoeken of ook aan den anderen kant van de lijn, welke Burgemeester en Wethouders trekken, een combinatie mogelijk is. De heer van Hamel heeft bij voorbaat die vraag in ontkennenden zin beantwoordhij kan als oud-Wethouder er iets meer van weten, maar ik geloof, dat hij misziet als hij meent, dat de le klasse-scholen naar de 2e klasse-scholen zouden worden overgeplaatst. Het is juist omgekeerd, in de le klasse-scholen heeft men bijzonder kleine klassen en. wanneer men nu tot het besluit mocht komen ook afgaande op hetgeen de Voorzitter bij een vorige gelegenheid heeft gezegd dat de klassen niet 13 of 14, maar 30 of 36 leerlingen moeten tellen, dan zou een veertiental leerlingen per klasse van de '2p klasse scholen naar de le klasse-scholen kunnen worden overgebracht. In theorie zou dat zeker mogelijk zijn, want een aantal leer lingen van de 2e klasse-scholen wordt opgeleid voor het toelatingsexamen voor Hoogere Burger School en Gymnasium, en het eigenaardige is, dat men op de scholen le klasse in het bijzonder voor die hoogere inrichtingen van onderwijs opleidt, zoodat die leerlingen van de scholen der 2e klasse daar gevoegelijk bijgeplaatst zouden kunnen worden. Ook dit zal dus móeten worden onderzocht. In de derde plaats zal men moeten onderzoeken hoe het staat met de uitvoering van het besluit om op het Schuttersveld een 3e klasse-school te bouwen, of dat besluit spoedig zal worden uitgevoerd of niet. Verder is het de vraag of het niet goed zou zijn de school aan den Maresingel intact te laten en de nieuwe school op het Schuttersveld tot een 2e klasse-school in te richten. Ik ben het haast nooit met U eens geweest en het verwondert mij dan ook geenszins, dat wij in deze van meening verschillen. De Voorzitter. Zegt gij dat tot mij? De heer Sijtsma. Pardon, Mijnheer de Voorzitter, ik spreek op het oogenblik tot mijn linker buurman, den heer van Hamel. De Voorzitter. Het is een formeele kwestie, maar de leden dienen het woord tot mij te richten. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik weet, dat gij uitstekend presideert, maar een uitval naar rechts of links wordt wel meer gedaan. De heer van Gruting en ik Wenschen de drie door mij ge noemde punten eerst onderzocht le hebben en, als dat ondeiv zoek is ingesteld, zullen wij misschien een gewijzigd voorstel kunnen krijgen en zullen wij met meer kennis van zaken ons daarover een opinie kunnen vormen. Mijnheer de Voor zitter, ik zal onze motie op uw bureau deponeeren. De Voorzitter. De heeren Sijtsma en van Gruting hebben de volgende motie bij mij ingediend »De Raad, van oordeel dat aan de behandeling van een voorstel in den geest, zooals Burgemeester en Wethouders thans in punt 22 der agenda hebben aanhangig gemaakt moet voorafgaan de beantwoording der volgende vragen 1°. Hoeveel leerlingen zullen voortaan in deze gemeente hoogstens in elke klasse worden toegelaten? 2°. Zouden de scholen le en 2e klasse in het belang der gemeentefinanciën en zonder het onderwijs meer te schaden dan een samensmelting der 3e en 4e klasse, niet evengoed worden gecombineerd met toepassing van een schooldgeld berekend naar het inkomen 3°. Zal er binnenkort uitvoering worden gegeven aan het Raadsbesluit, waarbij is bepaald op het Schuttersveld een nieuwe school 3e klasse te bouwen, ter vervanging van de school aan de Mare? En zoo ja, of het dan niet rationeeler zal zijn daar een school 2e klasse te bouwen en de school 3e klasse No. 5 als school 3e klasse te laten bestaan? Noodigt Burgemeester en Wethouders, dit voorstel terug te nemen, bovengenoemde vragen nader te overwegen, zoo noodig en wenschelijk, na ingewonnen advies van autoriteiten en onderwijzersorganisaties, om daarna een definitief voorstel tot reorganisatie van het ontwerp in een door hun College boven aangegeven of gewijzigden zin den Raad aan te bieden." Ik meen in het algemeen, dat het hierop nederkomt, dat de heer Sijtsma medegaat met het voorstel van den heer Groeneveld sub a om de behandeling van dit punt aan te houden, en dat hij in zijne motie verder nog eenige vragen doet welke hij wil dat Burgemeester en Wethouders beant woorden. De motie van de heeren Sijtsma en van Gruting wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging en stemming uit. De heer Heemskerk. M. d. V. Met groote verwondering heb ik kennisgenomen van het standpunt, dat door den heer Groeneveld ingenomen en verdedigd wordt in deze zaak. Ik had dat eigenlijk allerminst verwacht. Hij wil namelijk komen tot een opheffing van de standenscholen in dezen zin dat hij het wil gaan zoeken in de onderste klassen. Ik had van dien kant verwacht, dat men, als men pogingen in dien geest zou aan wenden, het zou willen sturen in die richting dat men slechts le klasse scholen kreeg. Dat is meer in het belang van de kinderen in het algemeen. Ik kan met deze algemeene opmerking volstaan na hetgeen de heer Knuttel reeds aan het adres van den heer Groeneveld heeft gezegd. Het standpunt van den heer Knuttel, dat er heelemaal geen standenscholen in deze maatschappij zouden moeten zijn, kan ik niet onderschrijven. Wel wil ik er toe medewerken om te zorgen, dat wij niet zoo'n groot verschil krijgen tusschen de scholen en dat wij ook niet krijgen zoo groot verschil in leer vakken op de verschillende scholen waarbij het onderwijs voor sommige categorieën van personen veel uitgebreider wordt dan voor andere categorieën. Wanneer ik de zaak in het algemeen beschouw, dan lijkt het mij toe, dat het voorstel van den heer Groeneveld en dè voordracht van Burgemeester en Wethouders vrijwel met elkander samengaan. Het voorstel van Burgemeester en Wet-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 10