9
voordracht moesten voorkomen, doch verdeeldheid heerschte
er, wie van die beide sollicitanten als no. '1 en wie als no. 2
behoorde te worden voorgedragen. De meerderheid gaf aan
de bloot practische ervaring van den heer Bolhuis, ge
meente-architect te Winschoten, de voorkeur boven den
wetenschappelijken titel van den heer Eekhoff, kapitein der
genie te 's Gravenhage, terwijl zij ook meende, dat de heer
Bolhuis met het oog op zijn staat van dienst vermoedelijk
langer in gemeentedienst alhier zou blijven, dan de heer Eekhotf.
De minderheid der commissie verklaarde zich evenwel, in
overeenstemming met het advies van den Directeur van Ge
meentewerken, voor eene voordracht, waarop de heer Eekhoff
als no. 1 voorkwam, aangezien zij een wetenschappelijk
ingenieur in de eerste plaats noodig achtte.
Ons College sluit zich in deze aan bij het gevoelen van de
minderheid. Bij ons voorstel van 20 September is het steeds
de bedoeling geweest, dat behalve den Directeur nog een
ingenieur als adjunct-Directeur aan het bureau van Gemeente
werken zou worden verbonden. Met zoovele woorden is dit-
in onze voordracht no. 288 te lezen en naar wij recht hadden
te veronderstellen, is dit door de aanneming van ons voorstel
op dit punt, ook de bedoeling van Uwe Vergadering geweest.
De oproeping is daarmede dan ook in overeenstemming.
De Commissie van Fabricage ontkent dit en beroept zich
daarbij op de bovenaangehaalde woorden »of daarmede gelijk
gestelden". Zooals wij echter reeds zeiden, hebben die woorden
enkel ten doel, om officieren der genie en dergelijken niet
uit te sluiten. Wij kunnen niet begrijpen, hoe de commissie
aan die woorden eene andere beteekenis kan hechten. Nergens
toch is eene bepaling te vinden, waarbij een practisch
ervaren bouwkundige, hoe verdienstelijk hij ook overigens
moge zijn, met een wetenschappelijk ingenieur wordt gelijk
gesteld. Het eenige, wat men misschien zou kunnen zeggen,
is, dat dergelijke personen zich wel eens gelijk voelen met
een ingenieur, doch geenszins, dat zij daarmede zijn gelijk
gesteld.
En vermits wij het nu op grond van hetgeen hier bij ont
stentenis van den Directeur gebleken is en met het oog op
de vele moeilijke vraagstukken, die zich geregeld bij Gemeente
werken voordoen, beslist noodzakelijk achten, dat behalve
den Directeur, ook nog een wetenschappelijk onderlegd inge
nieur en tevens practisch ontwikkeld man als onder-Directeur
aan het bureau van Gemeentewerken verbonden is, kunnen
wij tot ons leedwezen geen vrijheid vinden met het advies
van de meerderheid der commissie mede te gaan. Wij zouden
dat de commissie houde het ons ten goede in het belang
der gemeente niet verantwoord achten.
Met het gevoelen der minderheid, om den heer Bol
huis als no. 2 op de voordracht te plaatsen, gaan wij slechts
noode mede. Alleen de pertinente verklaring van den Direc
teur en van de Commissie van Fabricage, dat behalve de
voorgedragenen, geen der overige sollicitanten voldoende
practische ervaring heeft om voor eene benoeming-als adjunct-
Directeur in aanmerking te komen, heeft ons tot een dus
danig besluit gebracht. Wij vestigen er hierbij echter nog in
het bijzonder de aandacht op, dat eene benoeming van no. 2
ook tot groote bezwaren aanleiding kan geven, indien te
eeniger tijd tot de benoeming van een ingenieur moet worden
overgegaan en deze dan zou komen te staan onder den niet
academisch gevormden adjunct-Directeur.
Het traktement van den te benoemen titularis, die over
eenkomstig Uw besluit als ingenieur te klasse zal worden
ingedeeld, kan voorloopig niet op het minimum van f 4000.
worden bepaald. Voor dat salaris toch meldden zich bij de
eerste oproeping geen geschikte sollicitanten aan. In afwach
ting van de salarisherziening zullen hem dus, behalve
een voorschot, als door ons College met Uwe machtiging
voor de ambtenaren en werklieden onlangs vastgesteld, en
voor ambtenaren met een jaarwedde boven f 4000 op f 500
bepaald 2 van de 4 periodieke verhoogingen ad f 300.
elk, bij vervroeging moeten worden toegekend.
Op grond van een en ander hebben wij mitsdien de eer:
a. overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 der verordening,
regelende de samenstelling van de bureaux van Gemeente
werken, van de Gemeentelijke Reiniging en van het Bouw
en Woningtoezicht (Gem.Blad No. 43 van 1918), laatstelijk
gewijzigd bij verordening van 25 September 1919 (Gem.Blad
No. 45), de navolgende voordracht voor eene benoeming tot
adjunct-Directeur van Gemeentewerken in den rang van in
genieur le klasse bij U in te dienen:
IE A. EEKHOFF, kapitein der genie te 's-Gravenhage
2°. D. BOLHUIS, gemeente-architect te Winschoten.
b. te besluiten, dat aan den te benoemen adjunct-Directeur
twee periodieke verhoogingen elk van f 300.'s jaars bij
vervroeging zullen worden toegekend, onder bepaling, dat
deze hoogere salarieering slechts zal plaats hebben, zoolang
en voorzoover zijn jaarwedde minder dan f 5100. bedraagt.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 16. Leiden, 17 Januari 1920.
Over nevensgaand voorstel van Uw medelid, den heer
Heemskerk, om de verordeidng op de winkelsluiting in dien
zin te wijzigen, dat het daarin voorgeschreven algemeen slui
tingsuur in plaats van op des avonds 9 uur worde bepaald
op desavonds 8 uur, meenen wij, na hetgeen over deze
zelfde aangelegenheid in ons praeadvies van 2 December 1918
(Ingek. Stukken No. 301) is medegedeeld en in de raadsver
gadering van 12 December d.a.v. is gesproken, slechts weinig
meer in het midden te moeten brengen. In hoofdzaak willen
wij U daarom slechts in kennis stellen met het standpunt,
dat thans door ons College in deze wordt ingenomen.
Blijkens ons zooeven vermeld praeadvies heerschte destijds
in ons College over het bij verordening vaststellen van een
vroeger sluitingsuur, dan 9 uur des avonds, geene eenstem
migheid. De meerderheid was hiertegen, de minderheid er voor.
Thans echter is in verband met zijne gewijzigde samen
stelling het standpunt van ons College juist andersom. De
meerderheid is nu n.l. vóór het voorstel van den heer Heems
kerk, de minderheid daartegen.
De minderheid is om de redenen, indertijd door en namens
de toenmalige meerderheid te berde gebracht, tegen eene nog
verdere beperking van de vrijheid der winkeliers, dan reeds
van de bestaande verordening het gevolg is. Zij is van oordeel,
dat die vrijheid zoo weinig mogelijk moet worden beperkten
zou alleen dan tot verdere beperkingen willeb overgaan, in
dien daarvoor gewichtige argumenten waren aangevoerd, het
geen h.i. geenszins het geval is. Ook moet men h.i. niet over
het hoofd zien, dat bij de in 1918 gehouden enquête een
groot aantal winkeliers (91) heeft verklaard, dat zij van een
verplicht vroeger sluitingsuur nadeel zullen ondervinden en
dat zij dit uit den tijd, toen na 8 uur 's avonds, met het oog
op de lichtbeperking, geen kunstlicht mocht branden, dus uit
ervaring, weten. En gaat het nu aan, zoo vraagt de minder
heid, die menschen te verbieden na 8 uur nog wat te ver
dienen
De meerderheid van ons College staat op het standpunt,
de vorige keer door de minderheid ingenomen. Bij het vast
stellen der verordening op de winkelsluiting in 1913, is de
princieële vraag, of men een winkelier, ook die zonder perso
neel, mocht verbieden op bepaalde uren in zijn winkel te
verkoopen, beslist. Eene vervroeging van het bestaande sluitings
uur van 9 tot 8 uur des avonds is dus geen principieële
kwestie, doch enkel een kwestie van doelmatigheid, waarbij
in het bijzonder de wenschen van de belanghebbenden moeten
wegen. En waar nu de groote meerderheid der winkeliers
zich duidelijk heeft uitgesproken voor eene sluiting om 8 uur
des avonds, daar moet volgens het gevoelen van de meerder
heid aan dien wensch worden toegegeven.
Als College geven wij U mitsdien in overweging, over
eenkomstig de bedoeling van het voorstel van den heer
Heemskerk, de Commissie voor de Strafverordeningen uit te
noodigen bij Uwe Vergadering een voorstel in te dienen tot
wijziging van de verordening van 10 Juli 1913 (Gem. Blad
No. 21) op de winkelsluiting, gewijzigd bij verordening van
16 Januari '1919 (Gem. Blad No. 1), in dien zin, dat in het
eerste lid dier verordening in plaats van »9 uur" wordt ge
lezen »8 uur."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Ondergeteekende stelt voor in de verordening op de winkel
sluiting van 10 Juli 1913, gewijzigd bij verordening van 16
Januari 1919, gem.blad no. 1, de navolgende wijziging aan
te brengen
In het eerste lid van art. 1 wordt in plaats van 9 uur
gelezen 8 uur.
P. Heemskerk.
Leiden, 2 October 1919.
Aan den Raad der Gem. Leiden.
N°. 17. Leiden, 17 Januari 1920.
Naar aanleiding van nevensgaand in handen van ons College
ten fine van praeadvies gesteld verzoek van de kappers- en
barbierspatroonsvereeniging »Hulp en Vriendschap" alhier,
om bij verordening te bepalen, dat kappers- en barbierssalons
op Zondag gesloten moeten zijn, besloten wij achterstaande
vragenlijst tot de 75 hier ter stede gevestigde kappers- en
barbierspatroons te richten, met verzoek de gestelde 5 vragen
wel te willen beantwoorden.
Van de 75 verzonden lijsten kwamen er 70 ingevuld terug.
68 patroons beantwoordden vraag 1 bevestigend en ver
klaarden daarbij, ingevolge vraag 2, dat de sluifing h. i. ge
durende den geheelen Zondag moest gelden.