5 brengen, daar onder verschillende vakvereenigingen reeds stemmen op gaan om de vverklooze leden te adviseeren zich niet meer aan de Stadstimmerwert te melden; dat voorts de huidige samenstelling van het bestuur der Arbeidsbeurs ten spoedigste dient te worden gewijzigd; dat immers thans reeds gedurende tal van jaren het bestuur van deze instelling heeft bestaan uit personen, die zeker niet mogen geacht worden de verschillende bestaande stroomingen iri de Leidsche Vakbeweging te vertegenwoordigen; dat het echter niet aangaat in dezen tijd van grooten op bloei van het vakvereenigingswezen het bestuur van een ge meentelijke instelling waarbij arbeidersbelangen betrokken zijn, te doen bestaan, uit personen die niet of zeer ver ver want zijn aan de bona fide vakvereenigingen; dat het van groot belang is te achten, dat ten spoedigste de verschillende stroomingen uit de Leidsche vakbeweging op behoorlijke wijze vertegenwoordiging in het bestuur der Arbeidsbeurs verkrijgen; dat zij, om slechts een voorbeeld voor de noodzakelijkheid daarvan te noemen, er op wijzen dat de hier bestaande af- deelingen van moderne vakbonden, wier gezamenlijk leden tal thans ruim 4300 bedraagt, geen enkele vertegenwoordiger in bedoeld bestuur hebben. Redenen, waarom zij Uwen Raad met klem verzoeken: a. Voor de dagelijksche controle der werklooze arbeiders een behoorlijk wachtlokaal beschikbaar te stellen. b. Zoodanige bepalingen in de verordening betreffende d& gemeentelijke Arbeidsbeurs op te nemen, dat behoorlijke vertegenwoordiging van de verschillende stroomingen in de Leidsche Vakbeweging in het bestuur van deze instelling worde verkregen. 't Welk doende enz., Voor de Leidsche Bestuurdersbond, T. Groeneveld, Voorzitter. J. J. v. Stralen, Secretaris. NO. 9. Leiden, 14 Januari 1920. In Uwe Vergadering van 28 Augustus j.l. werd besloten tot het aangaan van eene overeenkomst in zake den aanleg der kunstwerken in de gemeente Leiden in verband met den aanleg van eene electrische tramlijn 'sGravenhageVoor buigLeiden, met de Maatschappij tot Exploitatie van Tram wegen, gevestigd te 's Gravenhage. Het concept der overeen komst met bijbehoorende toelichting is opgenomen onder n°. 239 der Ingekomen Stukken van het jaar 1919. In verband met de met den aanleg der tramlijn gepaard gaande verbreeding van de Jodenkerksteeg is de gemeente ingevolge artikel 2 dier overeenkomst verplicht het in kleur I op de teekening (Bijlage A) aangegeven terrein, ontdaan van de opstallen, zonder eenige vergoeding ter beschikking van de maatschappij te stellen. Be maatschappij zal daarentegen voor de bestrating enz. zorgdragen en de aanliggende ter reinen op behoorlijke wijze van den openbaren weg afsluiten. Indien de gemeente vooraf den wensch te kennen geeft, dat de verbreeding der Jodenkerksteeg zich ook over het op de teekening in kleur II aangegeven terrein zal uitstrekken en daartoe ook dat terrein, ontdaan van de opstallen, zonder eenige vergoeding ter beschikking van de maatschappij stelt, zal deze laatste aan dien wensch voldoen en ook deze meer dere verbreeding op hare kosten bestraten en tot verkeersweg inrichten. Blijkens haar ter visie liggend schrijven is de maatschappij van plan de aanvrage tot onteigening der voor den aanleg der tramlijn benoodigde perceelen zooveel mogelijk te be spoedigen en aangezien bij de indertijd gehouden besprekingen het denkbeeld is geopperd, dat de maatschappij ook voor de onteigening der perceelen, welke de gemeente te harer be schikking moet stellen, de noodige stappen zal doen, heeft zij thans tot ons College het verzoek gericht haar mede te deelen, hoever de gemeente de onteigening met het oog op de ver breeding der Jodenkerksteeg wenscht uitgestrekt te zien. Zooals wij boven reeds aanhaalden, heeft de gemeente de keuze tusschen eene onteigening volgens kleur 1 of kleur II. In het eerste geval kan eene voorloopige verbreeding tot 10 M. over het eerste gedeelte der steeg tot stand komen. In dat geval moet tot aankoop of onteigening van de perceelen Sectie L) nis 529, 528 en 1152 (ged.) worden overgegaan. Volgens het tweede plan heeft onmiddellijk aanleg over de volle breedte van 18 M. plaats, in welk geval behalve de genoemde perceelen, ook nog perceel n°. 526 en een grooter gedeelte van n°. 1152 voor aankoop of onteigening in aan merking komen (de perceelen 527, 530 en 1151 zijn reeds eigendom van de gemeente). De kosten van het 2e plan schat de Directeur van Gemeente werken f 24.000.hooger, waartegenover staat, dat bij uitvoering van dat plan de maatschappij verplicht is de meerdere kosten van straataanleg, begroot op ruim ƒ8000. voor hare rekening te nemen. Hoewel dus de onmiddellijk op volle breedte aangelegde verkeersweg aanvankelijk duurder is, geven wij toch met de Commissie van Fabricage aan deze oplossing verre de voorkeur boven eene voorloopige verbree ding tot 10 M. In het laatste geval zouden de restanten van de perceelen nis 528 en 527 ingrijpend verbouwd en later bij definitieve verbreeding weder afgebroken moeten worden. Bij aanleg over de volle breedte verdwijnen de perceelen nis 529 en 528 geheel, doch kunnen de restanten van de per ceelen nis 527 en 526 tot één bouwwerk worden vereenigd, dat-langs den nieuwen verkeersweg een fraaien gevel kan krijgen. Ook aan de begrenzing van het restant van perceel nis 1152 alsmede aan eventueelen nieuwbouw op het aan grenzend (gele) bouwterrein kan bij uitvoering van het tweede plan een blijvend aanzien worden gegeven. Niet alleen uit aesthetisch oogpunt verdient de directe uitvoering der volledige verbreeding dus de voorkeur, doch op den duur is ze ook goedkooper, aangezien geen tijdelijke werken behoeven te worden gemaakt. Aankoop van de perceelen nis 1204 en 1141, waarop de maatschappij de aandacht vestigt met het oog op het ver krijgen van eene betere rooilijn langs den nieuwen verkeers weg,' achten wij niet noodig, terwijl ook het denkbeeld, om het geheele blok huizen tot de Barbarasteeg aan te koopen of te onteigenen, te kostbaar voor de gemeente zou zijn. Slechts eene betrekkelijk kleine oppervlakte zou ter bebouwing overblijven. Tenslotte vraagt de maatschappij, of de gemeente het niet noodig oordeelt om ter verkrijging van een weg met door- loopende normaalbreedte tevens de perceelen nis 483, 894 en 1626 (ged.) op den hoek der Barbarasteeg en het Leven daal, alsmede het perceel Sectie E no 1214 aan de Zijdgracht, tusschen de Hoefstraat en de Jan van Houtkade onder de onteigening te doen begrijpen. In tegenstelling met het gevoelen der Commissie van Fabricage achten wij aankoop van de perceelen nis 483, 894 en 1626 (ged.) niet ge wenscht. Be trambaan heeft voldoende ruimte, om, zij het ook met een flauwe bocht, vanuit de verbreede Jodenkerksteeg de Zijdgracht te bereiken. Aan de westzijde, men zie slechts de kaart, is de straat bijzonder breed en een kleine inspringende hoek aan de oostzijde zal dus absoluut niet hinderlijk zijn. Bovendien is de situatie vau de te maken brug over het Levendaal van een en ander absoluut onafhankelijk. De bezwaren der Commissie van Fabricage tegen de kleine bocht in de trambaan en den hoek aan de oostzijde, zien wij dus absoluut niet in, terwijl haar vrees, dat een latere aankoop der perceelen veel duurder zal uitkomen, door ons geenszins wordt gedeeld. Doch hoe dit zij, dit laatste kan o..i. toch bezwaarlijk een reden zijn, om kostbare aankoopen te bevorderen, die o. i. niet bepaald noodig, ja zelfs overbodig genoemd moeten worden. Omtrent het perceel No. 1214 heerscht in ons College geen eenstemmigheid. Be meerderheid vindt aankoop van dit dure perceel (zie de raming in het rapport van den Directeur) eveneens onnoodig. Aangezien het perceel juist aan het einde der Zijdgracht gelegen is tegenover de uitmonding van de Geeregracht is de straat ter plaatse breed genoeg, terwijl het vooruitspringen van dit hoekperceel ook geenszins een erge misstand oplevert en zeker niet een misstand, die de hooge aankoopkosten zou rechtvaardigen. De minderheid van ons College is daarentegen met de Commissie van Fabricage van oordeel, dat het perceel in den weg staat en een beletsel is voor het maken van de brug over den singel in het verlengde van de as der Zijdgracht. Bij niet amoveering van het hoekperceel toch zou de brug in het verlengde van het midden van den tot 12 M ver nauwden doorgang op het einde der Zijdgracht komen te liggen, iets wat de meerderheid echter niet kan inzien, aan gezien zij het volstrekt niet noodzakelijk acht, dat de brug juist in het verlengde van de as der Zijdgracht komt te liggen. Het bovenstaande samenvattende geven wij U dus als College in overweging ons te machtigen tot de Maatschappij tot Explotatie van Tramwegen het verzoek te richten slechts de perceelen Sectie D nis 529,528, 526 en 1152 (over 100 M2) in het onteigeningsplan te begrijpen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N®. 10. Leiden, 15 Januari 1920. Wij hebben de eer IJ mede te deelen, dat de gemeente in de gelegenheid is het benoorden den Lagen Rijndijk gelegen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 5