426
DONDERDAG 29
DECEMBER 1919.
dan spreekt het van zelf dat ook de arbeiders verplicht zijn
om een deel van het leed dat daardoor geschapen is, te lenigen.
Maar het verbaast mij van den heer Muges, dat hij er deze
maal zoo rap bij is om dit voorstel in te dienen, waarvan
het bedrag niet veel om het lijt heeft. Had hij voorgesteld
ƒ5000.te geven in plaats van ƒ500.— dan had ik gedacht
dat het ernst was. De heer Huges is begonnen als een van
de vertegenwoordigers van de kapitalistische klasse met een
eeresaluut te brengen aan alle arbeidersorganisaties van welke
religie ook, omdat zij het initiatief hebben genomen om zooveel
voor Weenen te doen, terwijl hij dan weer de tactiek volgt,
welke zij altijd toepast om in de eerste plaats de arbeiders
klasse te laten betalen eri het dan toe te juichen, dat de arbei
ders doen wat zij zelve moest doen. Immers, waar de kapita
listische klasse die ellende in hoofdzaak zelve heeft verwekt,
zou zij, te meer omdat zij zooveel tengevolge van deze oorlog
heeft verdiend, het aangewezen lichaam zijn om den nood te
lenigen en niet in de eerste plaats de arbeidersklasse.
Met den heer de Lange ben ik het absoluut niet eens.
Deze zegt, dat die steun van hel publiek moet uitgaan en
die steun niet van overheidswege mag worden verleend. De
overheid, zegt hij, mag zich niet op den weg van armenzorg
bewegen. Indien wij niet reeds lang dien weg waren opge
gaan, zou ik het met den heer de Lange in dit geval eens
zijn, maar wij geven reeds aan tal van liefdadigheidsinstel
lingen financieelen steun uit de gemeentekas.
De heer de Lange. Leidsche, niet Oostenrijksche.
De heer Dubbeldeman. Dat doet er niets toe. Er wordt
veel geleden en wij moeten op alle mogelijke manieren
trachten dien nood te verzachten. Wij kunnen dat doen door
een flinken greep te doen in de gemeentekas, want daardoor
treffen wij die menschen, die nalaten het particulier te doen,
wat ik echter tot mijn genoegen heb gehoord, dat de heel
de Lange wel heeft gedaan. Zooals de heer de Lange weet,
zijn de kapitalisten regelmatig nalatig gebleven in het geven
ook maar van één cent, want als zij hun plicht hadden ge
daan, zou een veel grooter bedrag zijn opgebracht in Neder
land dan tot dusverre is geschied.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik moet even antwoorden aan
den heer Wilmer. Deze heeft hier een eenigszins zonderlinge
houding aangenomen. Vooreerst heeft hij gezegd, dat ik mij
in dezen geest had uitgelaten, dat het een misdaad zou
wezen, indien door de arbeiders meer werd geproduceerd. Ik
heb beweerd, dat de hoofdschuld van den oorlog en het
tekort aan productie alleen bij de kapitalisten berust, dat de
arbeiders alleen in een communistische maatschappij, niet in
een kapitalistische als deze, verantwoordelijk zijn te stellen
voor de productie en dat de samenwerking met de onder
nemers een aanval is op den klassenstrijd. Ik vind het een
zonderlinge houding van den heer Wilmer, dat hij mij beschul
digt van groote hardheid, omdat ik voor dit doel geen geld
uit de gemeentekas wil trekken, terwijl hij zelf niets uit de
gemeentekas wil geven.
De heer Wilmer. Het moet uit de particuliere kassen komen.
De heer Knuttel. Ik heb over den particulieren steun niet
gesproken. Ik wil wel verklaren, dat ik voor liefdadigheid in
het algemeen niets gevoel, maar dat het in bijzondere ge
vallen als dit wel gerechtvaardigd is particulier iets uit te
trekken. Maar waarom heb ik niet voorgesteld om zonder
verdere overwegingen een som uit de gemeentekas te trekken
Omdat ik weet, dat een dergelijk besluit ter vernietiging
wordt voorgedragen. Nu zou ik het toch gaarne hebben ge
probeerd, indien het hier een principieele kwestie gold, maar
dat is het geval niet. Waar het slechts gaat om een uiting
van menschelijkheid en medelijden, vind ik deze zaak niet
genoeg van propagandistische waarde om een voorstel te
doen, waarvan ik vooruit weet, dat het geen effect zal sor-
teeren, aangezien de Kroon een eventueel Raadsbesluit in
dien geest toch zou vernietigen. Daarom heb ik geen voorstel
gedaan, dat in de plaats zou kunnen komen van dat van den
heer Huges.
De heer jde Lange. M. d. V. Ik moet naar aanleiding van
hetgeen de heer Dubbeldeman in het midden heeft gebracht
een tweede confidentie doennamelijk dat de oorlog mij
wel zorg en schade heeft veroorzaakt, maar ik geen last van
oorlogswinst heb.
Willen wij de particuliere liefdadigheid dooden, dan moe
ten wij geld uit de gemeentekas geven. Wrij hebben gezien,
dat in 1914 spontaan heel wat geld is bijeengebracht voor
het Koninklijk Nationaal Steuncomité, maar dat, zoodra de
overheid zich met dat Comité is gaan bemoeien, de particu
liere kassen er langzamerhand voor gesloten zijn geworden
en ten slotte alles moest komen uit de openbare kassen.
Ik heb zeer groote bewondering voor hetgeen de arbeiders
thans zullen praesteeren. Ik hoop dat zij daardoor heel wat
zullen bijeenbrengen voor het goede doel, maar ik wil dat
losmaken van steun uit de gemeentekas. Voor dit doel moet
naar mijne meening uit de gemeentekas geen cent worden
bijgevoegd.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik kan kort zijn, want ik
meen dat de heer Huges bij niemand steun heeft gevonden
dan alleen bij degenen, die zijn voorstel in beginsel goed
vonden, maar het bedrag zóó laag, dat zij nu in overweging
geven het te vertienvoudigen.
Wanneer Burgemeester en Wethouders meenen dat voorstel
en het daarop ingediende amendement te moeten ontraden,
moet men dat niet opvatten als bewijs van gebrek aan sympathie
met de noodlijdende bevolking van Weenen, en evenmin van
gemis aan sympathie voor hetgeen op het oogenblik van
arbeiderszijde in die richting wordt gedaan.
Ik kan onderschrijven hetgeen de heer Huges te dien opzichte
heeft gezegd, met uitzondering intusschen van hetgeen hij
omtrent de schuld voor den wereldbrand in het midden heeft
gebracht. Het komt mij voor, dat Nederland hier zoozeer
buiten staat, dat daar van meer of minder schuld geen sprake
is hoegenaamd. Maar ik vraag mij af, waar de heer Huges
zijn voorstel hoofdzakelijk aldus heeft toegelicht, dat hij bij
wijze van compliment aan het initiatief der arbeiders dit
bedrag wilde voteeren, of hij daarmede die actie wel zooveel
eer aandoet. Ik wijs hier öp een artikel, dat een dezer dagen
in de Leidsche Courant voorkwam, waarin wordt betoogd,
dat het plegen van liefdadigheid alleen dan een eer is voor
hen die geven, wanneer daarmede gepaard gaat een persoonlijk
ofïeren nu is het mooie juist van de actie der arbeiders, dat
zij daarmede inderdaad een persoonlijk olfer brengen. Maar
wanneer nu daarnaast ƒ500.of ƒ5000.uit de gemeentekas
wordt genomen, heeft dat met een persoonlijk offer niets te
maken. Wat beteekent het voor ons, die hier zitten, of wij
dat bedrag uit de gemeentekas nemen?
Het komt mij dus eigenlijk voor, dat waar men hier een
pluimpje op den hoed van de arbeiders steken wil, dat vooreerst
met het oog op het bedrag een armzalig pluimpje is, maar
dat bovendien, die hoed ook in 't geheel niet mooier maakt.
Mijnheer de Voorzitter. Wat verder tegen dit voorstel is
in te brengen, is reeds naar voren gebracht door de heeren
de Lange en Wilmer, namelijk dat door iets dergelijks te
doen in de toekomst de hulp van particuliere zijde zal ver
minderen. Vermogende particulieren zullen er op gaan rekenen,
dat zij als belastingbetaler toch hun aandeel zullen dragen; men
moet met de menschelijke neigingen nu eenmaal rekening houden.
Dit is nu een zaak, die op het oogenblik algemeen de
aandacht heeft, maar men behoeft nog niet zoover terug te
gaan in de geschiedenis om tal van andere rampen te vinden,
wellicht van anderen aard, maar die toch evenzeer het mede-
doogen moesten wekken en waardoor dus feitelijk evenveel
reden zou zijn om met gemeentegeld bij te springen. Ik
herinner bijvoorbeeld aan Indische rampen en aan andere,
van kleineren omvang weliswaar, maar aan den anderen kant
zich afspelende veel naderbij, zooals die welke de gezinnen
van Katwijksche en Noordwijksche visschers van tijd tot tijd
treffen. Daarom geloof ik, dat wij ons op het oogenblik door
hulpverleening uit de gemeentekas, op een weg zouden begeven,
waarvan het eind niet te overzien is.
Burgemeester en Wethouders zijn dan ook van meening,
dat het ongeoorloofd is om geld voor dergelijke doeleinden
uit de gemeentekas te nemen en de Burgemeester zal, wanneer
een dergelijk voorstel mocht worden aangenomen, gebruik
maken van zijn recht om een zoodanig voorstel niet uit te
voeren, terwijl het door ons voor vernietiging zal worden
voorgedragen.
De heer Huges. M. d. V. Geen van de heeren heeft mij
kunnen overtuigen. Hunne argumenten raken mijn betoog
niet. Er is hier geen sprake van het uitoefenen van welda
digheid, heelemaal niet. Wil men het bedrag, dat uitgekeerd
wordt tot welke som ook terugbrengen, dat vind ik goed,
want het gaat voor mij alleen om de bedoeling van de
gift. Wanneer wij in Rotterdam zaten en het ging om de
één of andere appreciatie van koopvaartbelangen, dan zou het
waard zijn in den Rotterdamschen Raad een stem daarover
te hooren en zoo zijn wij hier in een fabrieksstad en over
het eerste gebruik van de nieuwe tijdsindeeling, wensch ik
van den Raad uit een compliment te maken.
Alles wat de heer Dubbeldeman heeft gezegd kan ik ge
voeglijk naast mij neerleggen, ik neem er alleen van over
het woord «eeresaluut", want het eeresaluut is alleen hetgeen
ik bedoeld heb.
Op de liefdadigheid, welke de heeren van der Pot, de Lange,
en Wilmer hebben genoemd, wensch ik van overheidswege
niet het minst te inffuenceerenhoe meer de particuliere
liefdadigheid wordt beoefend, hoe liever ik het heb.