424 -DONDERDAG 29 DECEMBER 1919. De Voorzitter. Het is niet de bedoeling, dat gij een ver dediging van het voorstel zult geven, maar een korte toe lichting. De heer Huges. Het is een kwestie van een kwartier, maar als gij meent, dat het te lang is De Voorzitter. De bedoeling is alleen, dat gij het kort toelicht; daarna kunnen wij beslissen of het direct in be handeling kan komen. Het voorstel van den heer Huges wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging en stemming uit. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt beslo ten dit voorstel dadelijk in behandeling te nemen. De Voorzitter. Ik geef het woord aan den heer Huges ter nadere toelichting van zijn voorstel. De heer Huges. M. d. V. Dan kan ik dus mijn verdediging vervolgen. Wij stellen voorop de vraag: waar ligt de schuld van den oorlog? En dan kan ik mij voorstellen, dat degene, die daar het meest naar zoekt, geneigd is om te zeggen, dat hij het niet weet. Ik kan mij ook voorstellen, dat er leden zijn, die het niet met mijne persoonlijke opinie eens zijn, waar de ervaring mij geleerd heeft bij het rondkijken in de wereld, dat het kapitaal een groote schuld heeft aan den oorlog. Dat kan ik mij voorstellen. Maar ik kan mij niet voorstellen dat er iemand is, die het niet met mij eens is, wanneer ik zeg, dat de kleine man, de arbeider, de minste schuld heeft gehad aan het ontstaan van den oorlog. En als ik dan verder vast stel, dat naar mijne meening en dan geloot ik weder, dat allen het hierin met mij eens kunnen zijn juist de kleine man het meest onder de gevolgen van den oorlog heeft ge leden, dan vind ik dat het optreden van de arbeidersklasse, waar de organisaties zich vereenigen om een flink bedrag bij elkaar te brengen, bijzonder sympathiek is. Evenwel mijn sympathie gaat niet in de eerste plaats uit naar het bijeenbrengen van dat bedrag. Maar ik meen, dat onze Raad mede moet helpen om dit voorstel te doen slagen om de wijze waarop deze beweging op touw is gezet. Het is nog maar koit geleden, dat onze Regeering besloten heeft om toe te geven aan den algemeenen wensch in de maat schappij tot een verkorten arbeidsdag en zooals wij hier zitten geloof ik dat allen het met mij eens zijn, dat er bij een groot deel van het publiek zonder twijfel wantrouwen bestond tegenover het gebruik dat door de arbeiders van den verkorten arbeidsdag zou worden gemaakt. Dat was bij mij ook het geval. En wat zie ik? Dat bij de eerste gelegen heid de beste, die zich voordoet, de georganiseerde arbeiders verzoeken om extra te werken. Dat feit, Mijnheer de Voor zitter, is het juist, dat mij sympathiek tegenover die be weging doet staan. Ik zie daarin een hoop voor de toekomst. Ik vind in die daad een element, dat ons buitengewoon mag treffen. En nu mag het wel waar zijn, Mijnheer de Voorzitter, dat aan deze beweging nog fouten zijn en dat dit manifest niet juist is gesteld, de zaak is op zich zelf te goed. en ook aan alle kanten onzen steun waard. Ook de wijze waarop die quaestie is aangepakt, heeft mij verheugd, want wij zien daaruit toch hoe de organisaties van alle kleur hierin samengaan om met elkaar dat ééne doel te bereiken. Het heeft inij ook getroffen dat hier een buitenge wone samenwerking is van de werkgevers en de werknemers en ik kom dus tot de conclusie, dat deze vrijwillige arbeid, die de leiders van de arbeidersbeweging aan de arbeiders opleggen, ons het recht geeft om daarmede volkomen accoord te gaan. Ik meen dat wij in deze noodzakelijk moeten medegaan en deze éérste gelegenheid moeten aangrijpen om onze instemming te betuigen met de wijze waarop de nieuwe tijdsindeeling van den arbeidsdag door de arbeiders wordt benut. En nu mag het wel waar zijn, dat Gedeputeerde Staten in andere plaatsen, bijvoorbeeld de ƒ100 000.— in Amsterdam hebben afgestemd, (ik geef U gaarne de verzekering dat als ik lid was van Gedeputeerde Staten, dat waarschijnlijk ook had gedaan) maar hét komt mij voor, dat er een zeer groot verschil is tusschen een cadeau uit de stadskas tot een der gelijk bedrag en hetgeen ik voorstel te doen om namelijk aan deze plaatselijke resultaten als het ware een officieel cachet te geven door een klein bedrag, liefst zoo klein mogelijk, uit onze gemeentekas er bij te voegen met een kaartje van den Gemeenteraad, als het ware om te toonen, dat het streven onze volle sympathie heeft. En nu wil ik aannemen, dat wanneer ook eene dergelijke uitgave in andere plaatsen niet mag zijn in het gemeente belang, waar Leiden eene fabrieksstad is, waarvan de be volking voor een groot gedeelte behoort tot de arbeiders stand, daar meen ik dat een dergelijke daad van den Ge meenteraad wel degelijk een gemeentebelang betreft. Laat het waar zijn, dat ook dit bepaalde geval op principieele gronden aan Gedeputeerde Staten aanleiding zou geven om hier precies op dezelfde wijze te handelen als in de andere gevallen en een eventueel besluit van ons ter vernietiging aan de Kroon voor te dragen, dan nog is het naar mijn vaste overtuiging zeer gewenscht, dat deze stem van officieelè waardeering ook een keer door de Kroon wordt gehoord. En als dan de Kroon mocht besluiten dit raadsbesluit tot het toekennen van dit kleine bedrag uit de gemeentekas, waaraan een speciale bedoeling vastzit en waarbij het bedrag alleen middel, niet doel is, af te wijzen, dan hebben wij toch een goed werk gedaan door de toelichting in zoo wijd mogelijken kring bekend te maken. Het idee zit hierbij voor om van uit de Leidsche vroedschap een officieele tevredenheidsbetuiging te geven over hetgeen in onze stad gebeurt. De heer Oostveen. M. d. V. Ik wensch te beginnen met te zeggen, dat ik het eens ben met Uw woorden, dat de ramp, waardoor Weenen thans wordt getroffen, inderdaad een ramp is van buitengewonen omvang, welke algemeen het medelijden opwekt. Ik geloof dan ook niet te veel te zeggen, wanneer ik beweer, dat door de geheele wereld een be roering gaat over de ellende, welke op het oogenblik te Weenen 'neerscht. Volkdmen kan ik mij vereenigen met den gedachtengang van den heer Huges, wanneer deze aandringt op het toe kennen van een subsidie, maar voor mij gelden daarbij niet dezelfde gronden, welke hij heeft aangevoerd. Als de heer Huges namelijk zegt, dat de arbeiders voor een heel klein deel althans oorzaak zijn van den wereldoorlog, dan wijs ik dat af, want naar mijn meening kan de arbeiders in het geheel geen schuld treffen; den oorlog wijt ik alleen aan het kapi talisme en aan de ongelukkige samenstelling van de tegen woordige maatschappij. Dit alles doet echter aan de zaak zelve niets af. Ik be schouw de zaak zoo, dat de heer Huges aan de Weensche bevolking wil tegemoetkomen en aan de actie, welke opgezet is door de vakcentrales, een spoorslag wil geven teneinde die zoo goed mogelijk te doen slagen; en dat het hoofddoel van den heer Huges niet zit in het toekennen van dat bedrag van ƒ500.doch wel in het-geven van een officieel karakter aan de steunverleening. Ik vind echter een bedrag van 500. voor een gemeente als Leiden een soort bespotting en daarom stel ik voor om van die ƒ500.te maken ƒ5000. De Voorzitter. Door den heer Oost veen wordt voorgesteld in het voorstel van den heer Huges te lezen 5000.in plaats van «ƒ500. Het amendement van den heer Oostveen wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad slaging en stemming uit. De heer de Lange. M. d. V. Al past het ons in het algemeen niet om al te persoonlijk te worden, gij moet mij vergunnen een enkel persoonlijk woord als inleiding te zeggen om duidelijk te maken, dat ik niet sta op bet standpunt van degenen, die zeggenga heen en word warm 1 Ik heb evenals vele anderen iets gedaan om een druppel leenigirig te brengen in de zee van ellende die er is, door mijne bijdrage in de gehouden collecte, en door een der Oostenrijksche kinderen in mijn huis te ontvangen. Ik zeg dat niet om mij daarop te laten voorstaan, maar opdat men te beter zou begrijpen waarom ik het voorstel Huges en het amendement Oostveen bestrijd. Wij zitten hier niet bijeen om een cadeautje te geven uit de gemeentekas aan het Oostenrijksche volk, maar om de belangen van Leiden te behartigen en wanneer er barmhartigheid moet worden beoefend, moeten wij dat doen ieder persoonlijk en niet als Raad. De Raad heeft niet tot taak het beoefenen van barm hartigheid, maar het besturen van de gemeente Leiden en daarom bevreemdt het mij in de hoogste mate, dat de heer Huges die begint met te zeggen, dat hij zoo zuinig is op de gemeentekas, haar wel wil gebruiken voor een doel, waarvoor zij niet mag dienen. Ik kan mij begrijpen, dat wanneer wij ons goede hart laten spreken, de heer Oostveen daarop direct voorstelt de gave te vertiendubbelen, want wat beteekent tenslotte een dergelijk bedrag nog bij de reusachtige ellende die er heerscht Maar ik moet krachtig protesteeren tegen dergelijke voorstel len. Het is de roeping van deri Raad niet. Wilt gij barmhartig heid doen, doet het dan particulier. En daarom behoeven wij ons ook niet aftevragen, wat de hoogere besturen zullen doen, want wij hebben alleen onze roeping te vervullen en wanneer die hoogere besturen dergelijke besluiten goed keurden, dan was ons besluit nog fout.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 4