DONDEKDAG 29 DECEMBER 1919. 451 De beraadslaging wordt gesloten en punt a van het voorstel, luidende »a. tot wederopzeggens goed te keuren, dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 29 der voorwaarden, waaronder aan de Noord-Zuid-Hollandsche Tramwegmaatschappij vergunning is verleend tot het hebben en exploiteeren van een tram verbinding met bovengrondsche electrische beweegkracht binnen de gemeente Leiden, de vrachtprijs voor het vervoer van reizigers tusschen het eindpunt aan den Hoogen Rijndijk en het station der H. IJ. S. M. van af 1 Januari 1920 ten hoogste zal bedragen 10 cent per rit, echter onder de na volgende voorwaarden 1°. dat de vrachtprijs voor één rit op het traject station H. IJ. S. M.—Warmonderweg (Pornona) niet hooger zij dan 10 cent per rit; 2°. dat voor het traject Hooge Rijndijk—Warmonderweg (Pomona) tienrittenkaarten van ƒ1.25 in de tramwagens verkrijgbaar zijn; 3°. dat de bewijzen van kosteloos vervoer, bedoeld in artikel 30 der concessie, geldig zijn vanaf het eindpunt aan den Hoogen Rijndijk tot aan den Warmonderweg (Pomona), en ook de beambten van politie mits gekleed in uniform, over dat traject kosteloos worden vervoerd; 4°. dat vóór 8 uur des voormiddags zoogenaamde vroeg- tweerittenkaarten van 15 cent voor het traject Hooge Rijndijk Station H. IJ. S. M. in de tramwagens verkrijgbaar zijn, waarbij de gebruiker voor den tweeden rit vrij is in het tijdstip, waarop hij daarvan op den dag van afgifte der kaart gebruik wil maken in stemming gebracht, wordt aangenomen met 15 tegen 12 stemmen. Vóór stemmen de heeren: de Lange, J. P. Mulder, van der Pot, Wilmer, Oostdam, Splinter, van Hamel, Heemskerk, Bisschop, van Tol, A. Mulder, Pera, Bots, van der Lip en Kuivenhoven. Tegen stemmen de heeren: Eikerbout, van Weeren, van Gruting, mevr. DubbeldemanTrago, de heeren Dubbeldeman, Knuttel, van der Zeeuw, Sijtsma, Oostveen, Groeneveld, van Stralen en mevr. BaartBraggaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt voorts besloten met ingang van 1 Januari 1920 in te trekken het besluit van 14 Maart 1918 in zake de tijdelijke afwijking van artikel 29 der concessie. XXXIX. Verzoeken om ontheffing van plaatselijke directe belasting, dienst 1918/1919. (Zie Ing. St. No. 376). Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt overeen komstig het advies der Commissie bedoeld in artikel 32 der verordening van 25 October 1917, regelende de heffing van een plaatselijke directe belasting naar het inkomen, beschikt op de verzoekschriften om ontheffing van belasting, dienst 1918/1919 wegens het staken van beroep of bedrijf of het eindigen eener periodieke uitkeering enz., ingevolge art. 33 der verordening. XL. Vaststelling van het 2e Navorderingskohier der plaatse lijke directe belasting, dienst 1917. (Zie Ing. St. 377). Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be sloten tot vaststelling van het 2de Navorderingskohier der plaatselijke directe belasting naar het inkomen, dienst 1917, met een opbrengst van ƒ1204. XLI. Vaststelling van het Navorderingskohier der plaatse lijke directe belasting, dienst 1918/1919. (Zie Ing. St. No. 37ö). De heer van der Pot. De eijfers zijn in zooverre niet juist, dat de bedragen der voorgestelde navorderingen naar be neden tot op 100.moeten worden afgerond. Zonder hoofdelijke stemming wordt bef loten tot vaststelling van het Navorderingskohier der plaatselijke directe belasting naar het inkomen, dienst 1918/1919 met een opbrengst van ƒ40.747.20. XLII. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1918/1919. (Zie Ing. St. No. 379). Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt overeen - komstig het advies dér Commissie bedoeld in artikel 32 der verordening van 25 October 1917, regelende de heffing van een plaatselijke directe belasting naar het inkomen, beschikt op de bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1918/1919. De Voorzitter. Heeft thans nog een der leden iets in het belang der gemeente in het midden te brengen? De heer Oostveen. M. d. V. fJ wist waarschijnlijk wel wat ik in het midden zou brengen. Ik heb een motie ingediend om aan den Burgemeester te vragen of hij bereid is het verbod uit te vaardigen dat er op 1 Januari geen sterken drank mag worden verkocht. De Voorzitter. Deze zaak komt hier iederen keer ter sprake; ik heb al dikwijls aan de leden gezegd dat zij dan maar een voorstel moeten indienen om de desbetreffende verordening te wijzigen. Maar waarvoor zou het noodig zijn Van den derden October heb ik het politierapport gelezen en er is niet gebleken dat een dergelijke uitvoering van de verordening voor mij als de heer Oostveen verlangt, noodzakelijk is. Ik heb het al zoo dikwijls gezegd, waarom geeft men mij dat recht als men de uitoefening daarvan niet aan mij wil overlaten; laat men het mij dan afnemen. Ik ben er werkelijk niet zoo op gesteld, maar waar ik dat recht eenmaal heb, moet ik ook volgens mijne eigen verantwoordelijkheid han delen en kan ik mij daarin niet laten beïnfluënceeren. Wanneer de Raad met een voorstel komt, om mij dat recht te ontnemen, dan vind ik dat best, maar ophetoogen- blik draagt de verordening mij op om hierin te beslissen en kan ik mij daaraan dus niet onttrekken. De heer Oostveen. Dan zal ik een voorstel doen, dat de verordening in dien geest wordt gewijzigd. De heer Groeneveld. Voor eenige jaren heeft de Burge meester verboden de opvoering van het tooneelstuk «Aller zielen," op grond dat dat vermoedelijk zou leiden tot versto ring van de orde. Ik weet niet voor welke revolutie de Burgemeester toen op den loop is gegaan, want het komt mij voor, dat alleen van een enkele kleingeestige Katholiek verzet zou komen tegen de opvoering van dat tooneelstuk, maar daarvoor behoeft de Burgemeester niet bang te zijn. Het is bekend dat Katholieken geen revolutie maken. Het lijkt mij dat dit niet de ware reden kan zijn. Nu is dezer dagen, terwijl het stuk meer dan 500 maal in verschil lende plaatsen van ons land is opgevoerd en nergens aan leiding heeft gegeven tot verstoring van de orde, aan den Burgemeester opnieuw verzocht het te mogen opvoeren. De Bur gemeester heeft daarop geantwoord geen termen te kunnen vinden om daartoe toestemming te geven. Het lijkt mij wel wat dwaas. Ik heb het stuk gezien en ik weet niet welk kwaad er in steekt. Ik geloof niet, dat een Katholiek, die niet al te bekrompen is. er aanstoot aan zal nemen. Het Katholi cisme wordt in het stuk niet aangeranddaarvan is geen sprake. Ik vermoed, dat alle Katholieken, die iets tegen dit stuk hebben, daarvan alleen den titel hebben gelezen en meer niet. Het is mogelijk, dat die titel hun onaangenaam in de ooren klinkt. Ik denk, dat de Burgemeester het ook niet verder heeft gebracht dan het lezen van den titel. Ik begrijp tenminste niet waarom hij de opvoering van het stuk niet heeft toegelaten. Ik weet, dat in Leiden elke week allerlei schuine stukken worden opgevoerd en daarom betreur ik het te meer, dat dit stuk niet is kunnen worden opgevoerd. De Burgemeester zou kunnen antwoorden, dat het tot zijn bevoegdheid behoort en dat hij mij niet behoeft te antwoor den, omdat de Raad er niets aan kan veranderen, maar ik weet, dat de Burgemeester wel zoo vriendelijk zal zijn, om inlichtingen te willen geven. De Voorzitter. Ik zal dat in dit geval niet doen; ik ben het volkomen met U eens, in zooverre dat dit artikel van de Gemeentewet ook niet naar mijn smaak is, maar het is er eenmaal en wij moeten ons er aan houden. Ik ben in dezen geen verantwoording schuldig en het zijn van die zaken, waarmede men nooit iemand tevreden kan stellen. Wij zou den er tot morgenochtend over kunnen redeneeren, zonder het er over eens te worden. Zooals ik reeds zeide, dit artikel van de Gemeentewet is niet naar mijn zin en, als ik het veranderen kon, zou ik het met genoegen doen, maar wij zitten er mede en hebben ons er aan te houden. Over de beweegredenen waarom ik ge meend heb tusschen het een en ander te moeten kiezen, kunnen wij elkander niet overtuigen. Het is een kwestie van gevoel en tact, en er komen allerlei zaken bij te pas. Ik wensch daarover niet te debatteeren, niet uit onwelwillend heid, maar omdat wij er toch niet mede opschieten. Immers, indien ik de opvoering had toegelaten, had men mij van andere zijde wellicht ter verantwoording willen roepen, n.l. waarom ik de opvoering had toegestaan. Het spijt mij wel, maar dezen keer kan ik aan uw verzoek om inlichtingen geen gevolg geven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 31