448 DONDERDAG 29 DECEMBER 1919. De heer van der Lip. M. d. V. De uitdrukking »mede begrepen" is m. i. onjuist. »Daaronder is begrepen" be- teekent «daar valt ook onder." i>Mede begrepen" is, waar «begrepen" beteekent «valt er ook onder," een pleonasme. De uitdrukking: «Daaronder wordt begrepen" komt ook in de wetten voor. Men vindt hierin nooit de uitdrukking «mede begrepen". De heer de Lange. M. d. V. Ik dank den Wethouder voor zijn onderricht, maar ik accepteer het niet. De Voorzitter. De heer Knuttel als litterator kan ons daarom trent wellicht zijne meening zeggen. De heer Knuttel. M. d. V. Ik had mij van deze kwestie rekenschap moeten geven, maar ik heb dat verzuimd. Wanneer men wenscht de uitdrukking «mede begrepen," dan hindert het mij niet, maar ik vind, dat «onder begrepen" voldoende kan zijn en, als dat de algemeen gebruikelijke term is in de wetten, dan geldt hier: verba valent usu. Men moet vragen: welke is de gewoonte, die daaromtrent geldt. De heer de Lange. M. d. V. Een doktor in de letteren zegt geen bezwaar te hebben tegen de uitdrukking «mede begrepen." De Voorzitter. Volgens den heer van der Lip is «daaronder wordt begrepen" zonder het woord «mede", de gewone termi- nilogie van de wet en het standpunt van den heer Knuttel is, dat de uitdrukting «mede begrepen" hem niet hindert, maar dat wanneer «onder begrepen" de gewone terminologie van de wet is, deze uitdrukking de voorkeur verdient. De heer van der Pot. M. d. V. Ik sluit mij in dezen geheel aan bij de meening van den heer van der Lip. De heer de Lange. M. d. V. Ik begrijp eigenlijk niet den tegenstand van Burgemeester en Wethouders. Elk mensch is geen jurist en de wet moet ook leesbaar zijn voor niet-juristen. De heer Knuttel. Welk misverstand kan er door ontstaan? De heer de Lange. Door de uitdrukking «begrepen" kan misverstand ontstaan, maar niet door den term «mede begrepen." De Voorzitter. Ik wil uw amendement gaarne in stemming brengen, maar gij moet ons niet van hardnekkigheid be schuldigen. De heer de Lange. M. d. V. Als goed is vastgesteld, dat de bedoeling is, dat «elke ongeschiktheid"enz. mede begrepen is onder «ongesteldheid," leg ik mij er bij neer. De beraadslaging wordt gesloten. Artikel 1 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Ik geef gaarne toe aan de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen, dat het beter is in den aanvang van art. 2 niet te lezen: «Zij zijn verplicht," maar: «De in artikel 1 bedoelde ambtenaren, beambten en werklie den zijn verplicht." Burgemeester en Wethouders brengen die wijziging aan. Het gewijzigd artikel 2 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen; de artikelen 3, 4 en 5 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. Op voorstel van den Voorzitter wordt ook punt 35.tot de volgende vergadering aangehouden. XXXVI. Voorstel: a. tot vaststelling van de verordening, tot wijziging van de verordening van 30 October 1913 (Gem. Blad No. 34), houdende voorwaarden van opneming en verpleging van lijders in het Sanatorium voor zenuwlijders «Rhijngeest" te Oegstgeest; b. tot intrekking van het Raadsbesluit van 25 Juli 1918, in zake de tijdelijke verhooging van de verpleeggelden in het Sanatorium «Rhijngeest". (Zie Ing. St. No. 362). Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De ar tikelen I tot en met VII worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de gansche verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt voorts besloten met ingang van 1 April 1920 in te trekken het besluit van den Raad van 25 Juli 1918 (Ing. St. no. 172) inzake de tijdelijke verhooging van de verpleeggelden in het Sanatorium «Rhijngeest". XXXVII, Verordening, houdende wijziging van de veror dening van 23 April 1903 (Gem. Blad no. 23) op het gebruik van het Openbaar Slachthuis. (Zie Ing. St. No. 381). Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De ar tikelen I tot en met X worden achtereenvolgens zonder be raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de gansche verordening eveneens zonder beraadslaging of hoof delijke stemming wordt vastgesteld. (De heer de la Rie verlaat de vergadering). XXXVIII. Voorstel: a. in zake de tijdelijke verhooging der tarieven van de Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg-Maatschappij op de lijn Hooge-Rijn dijkStation; b. tot intrekking van het Raadsbesluit van 14 Maart 1918, inzake de tijdelijke afwijking van artikel 29 der concessie voorwaarden. (Zie Ing. St. No. 356). De beraadslaging wordt geopend. De heer Elkerbout. M. d. V. Het komt mij voor, dat de regeling, die de maatschappij op het oogenblik voorstelt, de perken te buiten gaat. Wij sukkelen vreeselijk met de tram. Ik zou willen vragen of het niet mogelijk is, dat er bij elke halte een wachtlocaaltje wordt geplaatst. Het duurt soms 10 minuten voordat er een tram aankomt. Als men dan ziet, dat men van de Utrechtsche brug tot het Noordeinde kan loopen, voordat men door de tram is ingehaald, zou ik willen vragen of het wel gemotiveerd is, dat men eene dergelijke prijsverhooging gaat voorstellen. Ik geloof juist, wanneer wij deze zaak bekijken, dat het veel meer aanleiding zou geven een andere regeling voor te stellen, b.v. in deze richting, dat wij in de stad goedkooper konden rijden dan op het oogen blik het geval is. Als men den prijs op 10 cent moest gaan stellen, zou dat ongunstig werken, alleen reeds uit het oog punt van de schade, welke de arbeiders van de tram daarvan zouden ondervinden; de conducteurs b.v., die f 4.a ƒ5.per week aan fooien zouden moeten missen, zouden de dupe worden. Ik vind, dat de Maatschappij voor de stad een beteren dienst in het leven moet roepen dan die, waarmede zij de verbin ding met Oegstgeest aan den gang houdt. Ik weet wel, dat het groote bezwaar zit in het wachten aan den overweg van de H. S. M., maar dat is geen reden om in de stad de menschen in weer en wind te laten wachten en uit te zien of er soms nog een tram komt. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou mij niet zoo kras willen uitdrukken als de heer Eikerbout, maar toch zal ik ook niet vóór dit voorstel kunnen stemmen. Op grond van hetgeen ik er van weet en voor mij zelf er van denk, zou ik er vóór zijn dit voorstel niet aan te nemen. Ik geloof niet te veel te zeggen als ik beweer dat aan de regeling van den dienst der tram veel ontbreekt; men moet vaak veel te lang wachten aDorens een tram komt. In den overweg van de H. S. M. zal daarvan wel de voornaamste oorzaak liggen, maar als men zulke hooge eischen aan het publiek stelt, dan moet men den dienst ook goed maken wat kan, door de stadslijnen van den buitendienst te splitsen. Het publiek ondervindt nu de gevolgen van de onvoldoende regeling en dat zal zich nog meer wreken, als de tarieven worden verhoogd. Bovendien als de Maatschappij denkt van die verhooging zooveel voor deel te zullen hebben, kon zij zich wel eens vergissen. Ik vermoed het tegendeel en daarom acht ik het zelfs in het be lang van de Maatschappij niet tot die verhooging over te gaan. Men moet niet vergeten, dat in Leiden de afstanden betrekkelijk kort zijn. Als men den prijs voor een traject, van de Hoogewoerd tot aan het Raadhuis b.v. op 10 cent stelt, gaat het publiek liever loopen en dit geldt voor andere trajecten eveneens. De tariefsverhooging zooals nu is voorge- steld zal voor de tram tenslotte nog een nadeel worden. Ook daarom zullen wij verstandig doen niet tot deze wijziging over te gaan. Wij zullen het de burgerij duur en de tram niet voordeelig maken. Burgemeester en Wethouders zeggen wel dat het een tijdelijke wijziging is, maar ik vrees, dat, als wij deze verhooging eenmaal hebben toegestaan, de toe stand niet weer beter zal worden en de Maatschappij niet spoedig er toe zal overgaan verandering in de dienstregeling te brengen. Ik zal dus mede op grond van de gegevens, welke ik in de stukken heb gevonden, tegen dit voorstel stemmen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 28