446 DONDERDAG 29 DECEMBER 1919. De Voorzitter. Wij kunnen beter naderhand zien of de Raad dat wenscht. Dit is niet de goede wijze van bandelen; een of ander lid heeft eene gelukkige gedachte en dadelijk gaat men daarop maar in. Dat is niet de goede manier. De heer van Stralen heeft nu zijne idée's kenbaar gemaakt; Burgemeester en Wethouders zullen de quaestie met genoegen nagaan en komen wij daarmede vanzelf bij den Raad terug. ik geef den Raad dus in overweging om voorloopig de ver ordening vast te stellen zooals Burgemeester en Wethouders haar hebben voorgesteld. De heer van Stralen. M. d. V. Ik geloof toch dat wij daarmede een verkeerden weg bewandelen, wanneer wij eene verordening gaan wijzigen en kort daarna men weder moet komen met eene wijziging. Daarom komt het mij beter voor, waar het geval zich zoo toedraagt, dat men binnenkort toch weder met eene wijziging zal moeten komen, dat het beter is zooals ik heb voorgesteld om de zaak even aan te houden om Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid te stellen de juistheid van hetgeen ik heb gezegd te beoordeelen. Wanneer Burgemeester en Wethouders morgen gaan informeeren, zullen zij de juistheid moeten erkennen van hetgeen ik hier heb gezegd en dan geloof ik toch dat het beter is, dat zij deze zaak even terugnemen tot een volgende vergadering, dan dat wij eene verordening maken, waarbij een groot deel van den Raad een standpunt inneemt, dat eene wijziging in deze over twêe maanden weder noodzakelijk maakt. Ik geloof dus dat het beter is, dat wij deze aangelegenheid even aanhouden. De Voorzitter. Het is zoo'n vage motie; Burgemeester en Wethouders moeten die zaak dus zelf uitwerken. De heer van Stralen spreekt van eene volgende vergadering, maar hij ziet, hoe weinig wij tegenwoordig in de vergaderingen tot stand brengen; eigenlijk hebben wij vanmiddag van alle gewichtige zaken nog niets behandeld. Men zal begrijpen dat het onmogelijk is, om, voordat alles goed in overweging is genomen en zonder de adviezen, eene wijzing aan den Raad voor te leggen. Daarover verloopen minstens een paar maanden, dat kan niet anders. Daarom zie ik niet in, dat men voorloopig de verordening niet zou kunnen vaststellen; dat lijkt mij logischer. Er komt dan tenminste werk tot stand en wij blijven niet praten. Ik meen daarom dat mijn voorstel zeer logisch is. Het kan mij niet schelen, als de Raad deze verordening wil verwerpen en de motie aannemen, maar binnen veertien dagen kunnen wij niet met een nieuw voorstel komen. De heer van Tol. M. d. V. Ik kan mij vereenigen met het denkbeeld om dit punt van de agenda af te voeren, en niet tot de volgende vergadering, maar tot de daaropvolgende vergadering, opdat de zaak zoo spoedig mogelijk besproken ën behandeld kan worden in het bestuur van de Arbeids beurs. Zij heeft daar reeds een onderwerp van bespreking uit gemaakt, maar de richting, welke nu wordt aangegeven, is een geheel andere dan die, waarin zij in het bestuur is be sproken. Zoodra het bestuur van de Arbeidsbeurs een ver zoek ontvangt om een praeadvies uit te brengen, zal zij daaraan zoo spoedig mogelijk voldoen. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik kan mij werkelijk niet den gedachtengang van den heer van Stralen begrijpen. Ik gevoel zelf zeer veel voor de denkbeelden, die hij in zijn rede heeft besproken, maar waarom neemt hij voorloopig geen genoegen met één vertegenwoordiger in het bestuur van de Arbeidsbeurs? Immers, gesteld, dat de Gemeenteraad niet meegaat met zijn motie, dan bereikt hij niets. Laat hij dus de .gelegenheid om voor de moderne vakbeweging één ver tegenwoordiger te krijgen aangrijpen, dan kan die vertegen woordiger straks de besprekingen volgen, welke in het bestuur van de Arbeidsbeurs over deze zaak zullen plaats hebben. De heer van der Pot. M. d. V. Ik moet mijn verwondering uitspreken over de oppositie van den heer van Stralen tegen dit voorstel, waaraan niet vreemd is geweest een onderhoud, dat ik twee of drie weken geleden met hem heb gehad. Hij wees toen op de onbillijkheid, dat de moderne vakbeweging niet in het bestuur der Arbeidsbeurs was vertegenwoordigd en zeide: binnenkort komen er voordrachten voor de ver kiezing van bestuursleden, maar men zal de aftredenden wel opnieuw voordragen en zoo komt de moderne arbeiders organisatie nooit aan de beurt! Hij vroeg toen of niet door uitbreiding van het bestuur van de Arbeidsbeurs kon worden verkregen, dat aan de moderne arbeidersorganisatie een plaats in dat bestuur werd gegeven. Dit leek mij billijk. Wij hebben de zaak besproken en zijn tot de conclusie gekomen, dat het kon op de wijze als Burgemeester en Wethouders thans voorstellen. De heer van Stralen heeft er toen ook tegenover mij op gewezen, dat verschillende zittende leden-werknemers niet meer geacht kunnen worden vertegenwoordigers te zijn van de arbeidersorganisaties, maar dit voorstel is overigens toch geheel in de lijn van hetgeen hij bij ons onderhoud heeft bepleit. Het is dunkt mij een eigenaardige manier, dat, als een van de leden van den Raad met een dergelijken wensch bij een Wethouder komt en daaraan gevolg wordt gegeven, zoodat in de eerstvolgende vergadering na zulk een onderhoud reeds een voorstel van Burgemeester en Wet houders aan de orde wordt gesteld, datzelfde Raadslid dan weer tracht de zaak op de lange baan te schuiven, omdat hij nu weer meer wil trachten te bereiken. Dat is niet de juiste weg en het is zeker geen aansporing om, al6 men een der gelijke bespreking met Raadsleden heeft, direct daarna met den noodigen ijver, zooals hier is gebeurd, van zulk een zaak werk te maken. Dit voorstel geeft aan de moderne arbeidersorganisatie een vertegenwoordiger, dien zij nu mist en dat is hetgeen de heer van Stralen vóór alles moet verlangen. Ik kan mij absoluut niet vereenigen met het denkbeeld, dat in ai dergelijke besturen de organisaties naar evenredigheid van haar sterkte moeten zijn vertegenwoordigd. De heer van der Lip heeft dat heden reeds in verband met de Schoolcommissie besproken, maar bovendien: als de cijfers van den heer van Stralen juist zijn en de arbeidersorganisaties evenredig naar haar ledental vertegenwoordigd moesten zijn in het bestuur van de Arbeidsbeurs, dan zou dat bestuur van de Arbeidsbeurs, uit 59 leden moeten gaan bestaan. Er is één organisatie met 200 ledendie zou één lid moeten krijgen, de orga nisatie van den heer van Stralen met haar 3000 leden zou er dus 15 moeten hebben, zoodat men, op die wijze voortgaande, zou komen tot 28 werknemers, wat met de 28 werkgevers en den Yoorztter zou geven in totaal 59 leden. Dan pas is er evenredigheid, maar wat kan een dergelijk bestuur nog uitvoeren? Ik kan mij daarmede niet vereenigen. Er moet naar gestreefd worden, dat iedere richting in het bestuur van de arbeidsbeurs 'vertegenwoordigd is, maar het behoeft niet pre cies te zijn afgewogen hoeveel vertegenwoordigers er zullen zijn van deze vereeniging en hoeveel van die. Men moet trachten om iedereen gelegenheid te geven zich te uiten en dan heeft men hier zeker zijn doel bereikt. De Voorzitter. Ik doe alsnu het voorstel om de motie van den heer van Stralen in handen van Burgemeester en Wet houders te stellen ter uitbrenging van praeadvies. De heer van Stralen. Ik kan mij daarmede vereenigen, wanneer U tegelijkertijd voorstelt om aan te houden het voorstel van Burgemeester en Wethouders, wat door mij is gevraagd. Ik kan niet inzien, wat daartegen is. Zelfs de heer van Tol en Eikerbout zijn het met mij eens, dat het beter is deze zaak aan te houden, dan dat wij voor het feit staan, dat wij een verordening weder moeten wijzigen, die pas is veranderd. De Heemskerk heeft gewezen op eene nieuwe samenstelling van den Raad. Juist daarom, want wij weten niet, hoe hij er dan uit zal zien, zou ik gaarne zien, nu wij dezen Raad hebben en ik neem aan, dat er genoeg arbeiders in zitten, die voor die zaak iets gevoelen. Laten wij het thans doen, nu de quaestie aan de orde is gesteld door Burge meester en Wethouders zelf. Burgemeester en Wethouders stellen nu zelf voor om de verordening te wijzigen en het blijkt dat de Voorzitter wel iets voelt voor ons idee, hoewel de heer van der Pot te kennen heeft gegeven, dat hij er niets voor voelt. De heer van der Pot heeft gesproken over een onderhoud dat ik met hem had gehad. Enkele weken geleden heb ik echter heel oppervlakkig met hem daarover gesproken, doch was daarbij niet aan het juiste adres, want ik had bij den heer Bots moeten zijn, maar ik was voor eene andere zaak bij hem gekomen. Op het eind van het onderhoud heb ik even de betrokken aangelegenheid ter sprake gebracht en op de onbillijkheid gewezen dat de moderne arbeidersorganisties geen vertegenwoordigers hebben in het bestuur der Arbeids beurs. Maar daarmede is niet gezegd, dat ik met een nieuw idee ben gekomen; die overtuiging had ik al lang; alleen de juiste cijfers had ik nog niet. Ik blijf er tegen bezwaar maken, dat deze motie in handen van Burgemeester en Wethouders zal worden gesteld zonder dat daarbij «tevens wordt besloten-, dat Burgemeester en Wet houders hun voorstel zullen terugnemen. De Voorzitter. Ik begrijp niet, wat U daartegen kunt hebben. Wat kan het U schelen, of de zaak nog twee maanden duurt, of het moest zijn dat het is eene »Rechthaberei". Wij kunnen onmogelijk al die zaken in 5 minuten afmaken en daarom stel ik voor de motie in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter fine van praeadvies. De heer van Stralen. Ik zal zoover medegaan met den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 26