438
DONDERDAG 29 DECEMBER 1919.
Maar dat zijn bijkomende zaken. Voor mij is de groote
vraag of die vereenigingen in dien vorm aanspraak mogen
maken op een subsidie uit de gemeentekas en wanneer men
daartoe overgaat, moeten alle vereenigingen, die een dergelijk
doel hebben, zooveel mogelijk gelijkberechtigd worden en
moet niet de padvindersvereeniging een voorrecht worden
toegekend. Alle andere vereenigingen, die werkelijk de volks
gezondheid en lichamelijke ontwikkeling, zooals gymnastiek-
vereenigingen, bevorderen, kunnen daarbij dan niet worden
achtergesteld. Men kan zeggendat kan gebeuren, wanneer
het wordt gevraagd. Maar ik vind dat op het oogenblik ver
keerd. Burgemeester en Wethouders hebben een gelijk tarief,
waarvoor al dergelijke vereenigingen aanspraak kunnen maken
op een gemeentelijk localiteit en dat tarief moet naar mijn
bescheiden meening ook toegepast worden, wanneer de pad
vinders daarom vragen.
Ik ben dus door het gesprokene van den heer van der Lip
niet bekeerd en zal mijn stem geven aan het voorstel van
den heer van der Zeeuw.
De heer A. Mulder. M. d. V. Ik zal stemmen voor het
voorstel-van der Zeeuw, natuurlijk niet op de gronden door
hem daarvoor aangevoerd, want het is voor mij niet de vraag
of de padvinderij hier het militairisme al dan niet aankweekt,
dat laat mij koud, maar naar mijne meening moeten wij hier
breken met het subsidie aan al dergelijke vereenigingen, door
gratis een gebouw van de gemeente aan hen af te staan. Ik
vind het ook niet in den haak, dat men het aan den een
geeft en aan den ander niet, maar dat daargelaten, geloof ik
dat wij met dien weg geheel moeten breken en wanneer een
gemeentegebouw wordt gevraagd door welke organisatie ook,
men het moet afstaan tegen den prijs, die daarvoor staat eri
het geringe bedrag, dat het kost, dat zullen alle heeren met
mij eens zijn, zal nooit den dood kunnen doen aan dergelijke
vereenigingen.
Ik zal dus voor het voorstel-van der Zeeuw stemmen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb mij bij eene vorige ge
legenheid ook tegen deze subsidie verklaard. En nu heb ik
indertijd ook dezelfde gronden als door den 'heer van der
Zeeuw aangevoerd, besproken en gezegd dat de padvinderij
een vooropgezet militairistisch karakter had.
Thans, nu ik herhaaldelijk vergaderingen van padvinders heb
bijgewoond, hun doen en laten heb kunnen nagaan, kom ik daarop
wel eenigszins terug. Ik geloof ook, dat, al moge dan in den opzet
van de padvindersorganisatie het militairisme hebben bestaan,
want ik meen, dat de aanvang van die beweging dagteekent uit
den Zuid-Afnkaanschen Boerenoorlog, toen zij achter de
fronten stonden en mede hielpen dat in den tegenwoor-
digen tijd er eene andere strooming in de padvinderij
is gekomen. Ben ik wel ingelicht, dan is door de leden
zelf in de organisatie ook met den militairistischen geest
meer en meer gebroken. Als voorzitter werden nog onlangs
twee hoofdofficieren die aanspraak mogen maken op de ach
ting van de militairen en niet militairen n.l. Generaal Snijders
en Luitenant Kooimans gepasseerd en tot voorzitter benoemd
een burger n.l. burgemeester Van Embden. Daarom verklaar
ik mij thans niet tegen subsidie. Maar ik sta op hetzelfde
standpunt als de heer Heemskerk. Wij mogen niet èèn be
paalde vereeniging bevoorrechten. Waarom zullen de pad
vinders wel een gratis zaal krijgen en andere vereenigingen,
die zich eveneens ten doel stellen de beoefening van de
gymnastiek door jongens uit de volksklasse te bevorderen,
moeten betalen? Het standpunt van den heer Mulder, dat
men ze alle moet laten betalen en dan een niet te groot be
drag, kan ik tot zekere hoogte deelen, maar, wil men be
doeld lokaal afstaan aan de padvinders, dan moet men straks,
wanneer een andere vereeniging zich aanmeldt, welke onge
veer hetzelfde beoogt, welke ook de lichaamsoefening en de
ontwikkeling van de jeugd wil bevorderen, aan haar ook
zulk een lokaal geven. Nu mag de heer van der Lip zich
niet beroepen op de omstandigheid, dat de jongens uit de
Volksklasse het pakje gratis krijgen en de oefeningen zonder
kosten kunnen meemaken, want dat gaat bij de gymnastiek
verenigingen op dezelfde manier. Er geldt hier: »gelijke
monniken, gelijke kappen" en ik geloof, dat wij verstandig
zullen doen door met deze steunverleenirig te breken. Ik ben
overtuigd, dat, wanneer de padvinderij de goede strekking
heeft, welke de heer van der Lip er in ziet, die vereeniging
zich zal blijven ontwikkelen en wel zal kunnen blijven be
staan, te meer ik zie dat herhaaldelijk bij uitvoeringen
omdat er menschen zijn, die er niet alleen veel voor ge
voelen, maar er ook veel voor over kunnen hebben, aange
zien zij welgestelde menschen zijn. En wanneer er in Leiden
van de 170 leden der vereeniging 70 a 80 uit de volksklasse
zijn, zooals de heer van der Lip zegt, dan zal het geld daarom
wel te vinden zijn om dien jongelieden tegemoet te komen.
Ik sta niet meer op het standpunt, dat deze vereeniging
een militairistische strekking heeft, toch ben ik nog van
oordeel, dat wij niet voor haar alleen een uitzondering moeten
maken door een gratis lokaal te geven.
De heer van der Lip. M. d. V. De heer van der Zeeuw
heeft herhaald, dat de padvinderij in militairistische richting
stuurt, maar hij heeft daarvoor geen enkel argument aange
voerd. Ik heb althans geen enkel argument gehoord, dat aan
zijn betoog steun zou kunnen geven, zoodat ik hetgeen hij
heeft gezegd, verder kan laten rusten.
De heeren Heemskerk, Mulder en Sijtsma zijn het wel niet
met den heer van der Zeeuw eens, maar zien er toch iets
verkeerds in, dat deze vereeniging gratis een lokaal krijgt.
Ik moet er nogmaals op wijzen, dat de gemeente in dezen
vorm een kleinen steun geeft zij had natuurlijk even goed
een subsidie van bijvoorbeeld f 50.kunnen toekennen
waartoe verleden jaar is besloten, met het doel om jongelieden
uit de volksklasse in de gelegenheid te stellen als leden dezer
vereeniging mede te werken. Het is dus een echt democra
tisch voorstel van Burgemeester en Wethouders geweest, en
van den Raad een zuiver democratisch besluit om aan deze
vereeniging een kleine tegemoetkoming te geven. Nu mag de
heer Heemskerk zeggen, dat er misschien andere vereenigingen
zijn, die daarvoor ook in aanmerking zouden komen, maar
hij heeft op die opmerking zelf reeds het antwoord gegeven.
Als andere vereenigingen, die hetzelfde goede doel nastreven
en steun noodig hebben, bij het gemeentebestuur aankloppen,
zie ik niet in waarom zij dien steun niet zouden krijgen. Dat
argument gaat dus niet op.
Ik wijs er nogmaals op dit is een punt van groot
belang dat indien het subsidietje, dat sinds kort gegeven
wordt, nu alweer aan de vereeniging zou worden onttrokken,
daarmede zou worden afgeweken van een tot dusverre hier
in den Raad gevolgde gewoonte. Ik kan mij begrijpen, dat
personen als de heer van der Zeeuw, die principieele be
zwaren hebben, tegen de voortzetting van de ondersteuning
stemmen, maar, als men geen principieele bezwaren heeft,
dan moet men niet deze zaak na een jaar weder onder de
loupe gaan nemen en zeggen, zooals de heeren Heemskerk
en Sijtsma doen: nu ga ik ook weer tegenstemmen. Het is
gewenscht, dat op dit gebied bestaat een zekere continuïteit,
en dat standpunt is hier altijd ingenomen, het zou mij spijten,
wanneer daarvan thans werd afgeweken. Op die wijze kan
men op geen enkele subsidie meer rekenen en zullen de be
trokken vereenigingen voortdurend in de onzekerheid ver-
keeren of zij wel op den steun kunnen rekenen. En dit acht
ik zeer ongewenscht. Ik zou het bejammeren wanneer deze
subsidie, die pas in October van het vorige jaar werd ver
leend, nu weder werd ingetrokken.
De heer van der Zeeuw. De heer van der Lip heeft gezegd,
dat ik in gebreke ben gebleven aan te toonen den militairis
tischen geest in de padvindersorganisatie, maar dan zou ik
kunnen wijzen op de samenstelling. Ik meen dat men daarbij
heeft een generalen staf, waarvan de Prins aan het hoofd staat.
Dat is toch wel een bewijs voor dien geest. Ook de verschil
lende rangen zooals hoplieden enzoovoort, drukken er het
cachet van het militairisme op.
De heer van der Lip doet verder een beroep op het besluit,
dat pas door den vorigen Raad zou zijn vastgesteld, maar
eene dergelijke verantwoording wensch ik nooit te dragen en
met mij meerderen niet.
De Voorzitter. Van een generalen stat heb ik nooit ge
hooid: het kan zijn dat de Prins daarvan aan het hoofd
staat, maar al is dat zoo, dan zie ik nog geen verband tus-
schen dit feit en den beweerden militaristischen geest der pad
vindersorganisatie. Er zijn allerlei zaken, waarbij leden van het
Koninklijke Huis geïnteresseerd zijn en die niet een militairistisch
karakter dragen, bijvoorbeeld het Roode Kruis, het Oranje Kruis
enz.; en ik zie dan ook niet in waarom de leden van het Konink
lijke Huis zich niet zouden mogen interesseeren voor de opvoeding
van de jeugd. Ik dacht dat de heeren wel kennis genomen
hadden van de debatten in den Amsterdamschen Raad gehou
den. Zeker, ik weet wel, dat men het voorbeeld van andere
raden niet altijd behoeft te volgen, maar ik geloof, dat men
in Amsterdam ook wel iets ziet van de wereld en niet alleen
in Leiden.
En nu zou ik aan den heer Heemskerk willen zeggen
dat hij dwaalt, wanneer hij deze zaak vergelijkt met het geven
van eene vrije zaal aan kleine clubjes. Wij hebben indertijd
ook wel dergelijken vrijdom gegeven aan de Algemeene Turn
bond, maar wanneer morgen een 20-tal personen zich vormen
tot een clubje en die vragen het gebruik van een gemeente
lokaal, bijvoorbeeld als gymnastieklokaal, dan is dat iets
anders en kunnen wij het niet vrij geven.
Om dezelfde beweegreden verkeert ook de Bond voor
Lichamelijke Opvoeding, wat aangaat het terrein aan den
Zoeterwoudschen Singel, in een zelfden uitzonderingstoe
stand.