434 DONDERDAG 29 DECEMBER 1919. De heer Elkerbout. M. d. V. In tegenstelling met den heer van der Pot wil ik verklaren, dat de motie door den heer van Stralen ingediend op het oogenblik mij geen bevrediging kan schenken. Er arbeiden in de verschillende takken van dienst onderscheidene personen, die reikhalzend naar eene herziening uitzien. En daarom meen ik als aanvulling van de motie van den heer Stralen de volgende motie te moeten indienen »Ondergeteekende heeft de eer voor te stellen om als over gangsbepaling van de aanstaande loonsverhooging, de loonen van af heden met 15% te verhoogen, voor alle werklieden in dienst van de gemeente." De Voorzitter. De motie van den heer van Stralen lijkt mij beter, omdat wij dan eens goed kunnen nagaan, hoeveel er moet worden gegeven, hetgeen niet zoo in eens kan worden gezegd. Alle tot nu toe besproken zaken komen niet eens op de agenda voor; over de agenda zelf wordt niet meer gepraat, het is hier langzamerhand geworden eene vrienschappelijke bijeenkomst over onderwerpen die niet op de agenda staan. Wanneer het systeem van den heer Eikerbout wordt gevolgd, komt men tot allerlei onbillijkheden; zoo heeft men bij de Lichtfabrieken naast de arbeiders ook nog technische amb tenaren, die men natuurlijk ook niet uit kan schakelen, en zoo is het in alle takken van het gemeentebestuur. Ik geloof daarom dat het beter is, dat Burgemeester en Wethouders eerst in de gelegenheid worden gesteld om eens te overwegen welke ambtenaren in de termen vallen om een voorschot te ontvangen. Gaat men nu eene algemeene bepaling maken met eene verhooging van 15%, dan staat men voor de vraag: aan wie moet deze worden toegekend. Het idee van den heer van Stralen lijkt mij dus praktischer. De heer Elkerbout. Wanneer Burgemeester en Wethouders de motie van Stralen overnemen, ben ik bereid, mijn voorstel in te trekken. De Voorzitter. Ik kan daarop antwoorden, dat Burge meester en Wethouders geen bezwaar hebben om die motie over te nemen en dus eene regeling te treffen, dat reeds een voorschot zal worden gegeven op de salarissen na 1 Januari. Er moet natuurlijk precies nagegaan worden hoever men kan gaan, ook met het oog op het feit hoever reeds gevorderd zijn de andere berekeningen en in vergelijking met andere plaatsen. Dan zullen Burgemeester en Wethouders trachten eene wekelijke uitkeering te krijgen of voor ambtenaren eene maandelijksche. Wanneer er voorschotten worden gegeven, zal de grootst mogelijke billijkheid daarbij in acht worden genomen. Burgemeester en Wethouders nemen derhalve de motie van den heer van Stralen over. Aangezien de motie van den heer van Stralen door Burge meester en Wethouders is overgenomen, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Wilmer. M. d. V. Ik wensch even een vraag te stellen ter opheldering. Voor de regeling van deze zaak is dus niet verdere goedkeuring van den Raad noodig, omdat zij geheel aan Burgemeester en Wethouders is overgelaten? De Voorzitter. Neen, de definitieve loonregeling zal aan de goedkeuring van den Raad worden onderworpenhet gaat thans slechts over het toekennen van een voorschot, dat volgens de motie aan Burgemeester en Wethouders blijft. 26°. Rapport van de Commissie van onderzoek naar de bruikbaarheid van het voormalig Invalidenhuis voor de in richting van noodwoningen. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebben het rapport hedenmorgen van den secretaris, den heer Knuttel, ontvangen en deze heeft er reeds den korten inhoud van medegedeeld. Ik stel voor dat rapport in extenso in de Ingekomen Stukken op te nemen, opdat de Raadsleden er kennis van kunnen nemen. Waar de Commissie uit den Raad is benoemd, wensch ik als Voorzitter van den Raad aan de leden der Commissie en aan haar secretaris dank te brengen voor de genomen moeite. Teekenen van instemming.) 27°. Verzoek van de Vakschool voor Meisjes, afd. Zita- vereeniging, om verhooging van de subsidie voor 1920. De Voorzitter. Dit adres is te laat ingekomen om thans' te kunnen worden behandeld en daarom stel ik voor over het daarin vervatte verzoek in een volgende vergadering te beslissen. De heer de Lange. M. d. V. fleb ik het goed begrepen, dat er twee verzoeken van de Zita-vereeniging zijn? In het eene wordt een verhooging van het subsidie voor 1919 gevraagd. De Voorzitter. Ja, maar den inhoud van het andere ken ik niet, want dat is eerst twee minuten vóór tweeën inge komen. Ik vermoed, dat het een verzoek bevat om een ver hooging van subsidie voor 1920; het komt echter te zijner tijd hier in behandeling. ÜS heer de Lange. Mag ik het bedrag weten, dat de Zita- vereeniging vraagt? De Voorzitter. Ik mag volgens het Reglement van Orde dit adres niet voorlezen, omdat het eerst twee minuten vóór tweeën is ingekomen. De beraadslaging wordt gesloten. Overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter wordt zon der hoofdelijke stemming besloten. Aan de orde is alsnu I. Benoeming van vier leden van de Plaatselijke School commissie. (Zie Ing. St. No. 349.) De Voorzitter. Mag ik de heeren A. Mulder, Oostdam, Huges en de la Rie verzoeken het stembureau uit te maken De heer Groeneveld. M. d. V. Ik vraag het woord. De Voorzitter. Het woord is aan den heer Groeneveld. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik vrees dat ik eentonig moet zijn en nog eens hetzelfde moet zeggen als in eene vorige zitting. Deze Commissie bestaat uit 16 leden en er zit in die Commissie een S. D. A.P.er en kort geleden is bovendien onze vriend Tjalsma gekozen, maar het staat nog niet vast dat hij zal worden toegelaten. Volgens evenredigheid hebben wij recht op 5 plaatsen, hoewel ik daaraan niet precies vasthoud, want wij zullen wel eens op persoonlijke eigenschappen ook moeten letten, maar het komt mij voor dat deze evenredigheid ongeveer in acht moet worden genomen. Wij meenden dat hier op het oogenblik de geschikte gelegenheid is gekomen om van de zittende leden, althans één te vervangen door een S. D. A. P.er en dit zal moeten gebeuren bij de vacature van den heer Damen. Deze Commissie is indertijd toch samengesteld door den ouden Raad, maar de Raad is geheel veranderd en het is ook wenschelijk dat deze Commissie ongeveer een weerspiegeling geeft van de samenstelling van. den Raad, omdat het natuurlijk niet aangaat dat uit eene Commissie als deze, waar zeker principiëele vraagstukken ter sprake komen, een groot gedeelte van de bevolking wordt geweerd. Het is toch zeker niet goed, dat het volk er buiten wordt gehouden, terwijl het volksonderwijs in die Commissie wordt behandeld. Wij meenden daarom de aandacht van den Raad te moeten vestigen op de heeren Vallentgoed en Kooistra. De heer Oostdam. M. d. V. Het wordt werkelijk eentonig om hier bij ieder voorstel tot het benoemen van een lid van de Schoolcommissie een debat op te zetten, maar de heer Groeneveld noodzaakt mij daartoe. De heer Groeneveld is zoo haastig gebakerd; langzamerhand komt dat wel in orde. Hij heeft kunnen merken in een van de vorige zittingen, dat de Raad er wel wat voor voelt om in zijne richting te gaan, rnaar het kan niet allemaal ineens en ditmaal zal ik ook niet met hem medegaan. Waar de Katholieken ook recht hebben op een paar zetels en de vacature-Damen een Katholieke is, vinden wij het billijk, dat daar weder een Katholiek komt; en voor de andere aftredenen is er geen enkele reden om hen niet weder opnieuw te benoemen. - Mijnheer de Voorzitter. Om die eentonigheid te ontgaan, want het zal meer voorkomen, dat een voordracht niet naai den zin van den heer Groeneveld is, zou ik aan Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven, zoo dat mogelijk is, die Commissie uit te breiden; dan kan aan dezen toestand een einde komen. Dan kunnen de noodige Katholieken benoemd worden, kunnen er een paar leden der S. D. A. P. bij komen en ook vertegenwoordigers uit de arbeidersklasse, want ik geloof dat de leden van die Commissie tot dusverre uit een anderen stand komen dan dien der arbeiders. Daarom is het wel gewenscht, dat er eens een arbeider inkomt. Dus indien het mogelijk was iets te doen in die richting zouden wij van de eentonigheid af zijn en tenminste bij de benoemingen wat .meer op kunnen schieten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 14