430 DONDERDAG 20 DECEMBER 1919. zijn. Maar dat de rioleering het werk ophoudt, kan ik toegeven en daarover mijn leedwezen uitspreken. Er zijn oorzaken voor; ik heb ze al eens hier genoemd; ik zal het niet opnieuw doen; de heer de Lange mocht eens meenen, dat ik het doe om speciaal hem iets onaangenaams te zeggen en het is verre van mij dit te beoogen tegenover dit geachte lid. Maar als groot bezwaar voelen Burgemeester en Wethouders wel degelijk dat de bureaux, die aan den woningbouw mede moeten werken, dikwijls tot vertraging aanleiding hebben gegeven. Mijnheer de Voorzitter. Nu kom ik tot het tweede punt, namelijk de zaak om te zorgen voor de gezinnen die uit de woningen zijn gekomen, die bij de Gasfabriek worden getrokken. Ik kan niet anders dan herhalen de verzekering, die ik indertijd heb gegeven, dat er voor die gezinnen zal worden gezorgddie menschen zullen niet op straat worden gezet. Men zal niet zeggen: zorg zelf voor eene woning, er zal niet ontruimd worden, dan wanneer er inderdaad ook eene andere woning voor hen is, zij het dan dat misschien niet ieder precies krijgen zal wat hij wenscht. Op welke wijze die huizen er zullen komen is op het oogenblik nog een punt van overweging. Daarin is op het oogenblik nog slechts gedeeltelijk voorzien. Door het bouwplan aan de Kooi kan een deel van de bewoners van de Langegracht onder gebracht worden. Voor een 34-tal bewoners, nu nog daar gehuisvest, zijn aldaar reeds woningen beschikbaar gesteld. De toestand is op het oogenblik dus zoo, dat ongeveer 40 gezinnen nog van eene woning moeten worden voorzien, waarover de besprekingen nog gaande zijn. Of dit nu gaan zal door rechtstreekschen gemeentelijken bouw, of door middel van woningbouwvereenigingen, is een punt, dat op het oogenblik nog in overweging is bij de Commissie, maar ik herhaal de gegeven verzekering, dat de gemeente die gezinnen niet op straat zal zetten, doch zich de zaak waar zij onderdak komen, zal aantrekken. Nu heeft de heer van Stralen iets in het midden gebracht, dat mij niet duidelijk is. Hij zegt, dat er op verschillende gezinnen pressie wordt uitgeoefend om hunne woningen te ontruimen, opdat de bewoners van andere huizen daarin zullen komen. Wanneer dat waar is, lijkt het mij een eigen aardige tactiek. Waarom oefent men die pressie dan niet uit op de bewoners zelf van de woningen die men noodig heeft? Ik denk, dat de heer van Stralen in de war is. De zaak is deze. De 34 gezinnen, die over gaan naar de arbeiderswoningen in het Kooiterrein, bewonen over het algemeen de woningen aan de Langegracht en het is naar mijne meening een ver- verstandige maatregel van de directie der Lichtfabrieken, dat zij zegt aan de bewoners van de woningen, die het eerst ontruimd moeten worden, dat zijn de woningen aan de Spek- steeg enz.: gij kunt tijdelijk gaan wonen aan de Langegracht, wanneer die huizen ontruimd zijn door degenen die naar het Kooiterrein trekken. Zij gaan daarop niet achteruit; die woningen zijn beter dan de daarachter gelegene en daar kunnen die bewoners tijdelijk worden ondergebracht totdat voor hen een meer definitieve voorziening zal zijn getroffen. Ik vermoed, dat daarvan aan den heer van Stralen iets ter oore is gekomen, maar van het oefenen van pressie op de eerstgenoemde bewoners is geen sprake. Ea is tot die men schen gezegd, dat op het Kooiterrein woningen komen en de Vereeniging tot bevordering van den bouw van werkmans woningen hen als huurders zal accepteeren, als die woningen gereed zijn. Ook in dit opzicht is er dus geen reden om langs een anderen en ongewonen weg voor woningen te gaan zorgen, want de bewoners van de huizen, welke voor de Gasfabriek noodig zijn, zullen niet op straat worden gezet, doch aan een andere woning worden geholpen, welke in elk geval wel beter zal zijn dan die, waarin zij thans gehuisvest zijn. Ik kan dan ook niet anders doen dan aan den Raad aan raden dit voorstel te verwerpen, omdat het, gelijk gij, Mijn heer de Voorzitter, terecht hebt gezegd, eigenlijk niets anders is dan een herhaling van het vroeger afgewezen voorstel van den heer Knuttel en ter verdediging er van niets nieuws in het midden is gebracht. De heer Knuttel. M. d. V. De heer van der Pot zeide, dat hij niets nieuws in het debat kon brengen na het praead- vies, dat Burgemeester en Wethouders indertijd over mijn voorstel hadden uitgebracht, maar hij heeft wel iets nieuws in het midden gebracht, dat de noodzakelijkheid van dezen woningbouw versterkt. Indertijd zijn door Burgemeester en Wethouders cijfers gegeven omtrent nieuwe woningen van bouwvereenigingen, welke gereed zouden komen en in de be hoefte aan woningen zouden voorzien. Nu hoor ik heden van den heer van der Pot, dat ten behoeve van de gasfabriek 74 woningen aan haar bestemming zullen worden onttrokken, zoodat die van de nieuwe woningen, welke gereed zullen komen, moeten worden afgetrokken. De heer van der 4k)T. Dat was toen ook bekend. De heer Knuttel. Dat was bekend, maar dat getal is niet genoemd. Daardoor wordt de noodzakelijkheid van woning bouw van gemeentewege versterkt. Ik zou dat als een nieuw argument willen in het midden brengen. Wij wisten niet, dat dat aantal woningen 74 bedroeg. Er is dunkt mij alle reden den gemeentelijken woning bouw ter hand te nemen. De heer Oostveen. M. d. V. Ik ben den heer van der Pot dankbaar voor diens bestrijding, want hij heeft mij daarin argumenten aan de hand gedaan, op grond waarvan ik met te meer klem aandring op woningbouw van gemeentewege. Hij heeft o. a. gezegd, dat wij den woningbouw aan de bouw vereenigingen moesten overlaten, maar in mijn toelichting tot het voorstel heb ik er juist op gewezen, dat de inspec- trice van de Vereeniging tot bevordering van den bouw van arbeidswoningen, mej. Roem, moest verklaren: zij loopen mijn deur plat om een nieuwe woning, maar ik kan aan de aan vragen niet voldoen. De bouw vereeniging »De Eendracht" heeft plannen voor den bouw van een groot aantal woningen op het Kooiterrein; de aanbesteding van den aanleg van de rioleering heeft indertijd in de courant gestaan, maar die woningen zullen het volgend jaar wel niet gereed komen. Ik wensch, dat naast die bouwvereeniging ook door de gemeente gebouwd wordt, teneinde spoediger in den woningnood te "voorzien, welke een omvang heeft aangenomen zooals wij dien nooit hebben gekend. Met den heer van der Pot ben ik het niet eens, wanneer hij zegt, dat de bewoners van de huizen, welke terwille van de gasfabriek worden afgebroken, aan een betere woning worden geholpen, want zooals ik reeds mededeelde, er zijn in de Pieterstaat menschen, die, als zij twee planken uit hun bedstede halen, in hun badkamer staan, omdat daarvóór een groote hoeveelheid water ligt. Vanwege de directie van de gasfabriek wordt op de meest onvoldoende wijze in de be hoefte aan woningen voor die menschen gezorgd. Er worden bij die huizen schoten gezet om ze nog wat te steunen; van narigheid en beroerdigheid loopen de menschen er uit. In de Speksteeg en de Pieterstraat heersehen woningtoestanden van dien aard, dat ten behoeve van de volksgezondheid en de volkshuisvesting direct dient te worden ingegrepen. Ik dring er daarom met klem op aan, dat overgegaan zal worden tot den bouw van honderd arbeiderswoningen. De heer Oostdam. Ik ben wel bevredigd door de uiede- deeling van den geachten Wethouder, die met nadruk heeft toegezegd, dat al het mogelijke zal worden gedaan om te zorgen, dat de menschen, door de fabrieken uit hunne huizen verdreven, daarvan geen nadeel zullen ondervinden. Na die mededeelingen en ook omdat ik nog altijd huiverig ben voor den bouw van gemeentewege, zal ik stemmen tegen het voor- stel-Oostveen, hopende dat de heer van der Pot en wie verder met hem beslissen over die menschen van de Langegracht, mij nooit berouw zullen doen gevoelen over mijn stem van vandaag. Mevrouw Dubbeldeman—Trago. Ik heb van den heer van der Pot wel de verzekering gekregen, dat gezorgd zal worden voor de bewoners van de huizen, die de Gasfabriek noodig heeft, maar niet dat er ook rekening gehouden zal worden met de financieele draagkracht van die menschen. Zullen zij niet verplicht worden veel duurdere woningen te betrekken als tot nog toe het geval is Ik heb gehoord dat dat wel het geval is en dat die menschen voor de keuze zijn gesteld om duurdere woningen te betrekken of anders dakloos te zijn. De heer GroenevEld. Er is indertijd in den Raad gezegd dat ook voor menschen die wonen in huizen, door de Gas fabriek af te breken, naar andere woningen zal worden ge zocht. Het staat dus nog niet eens vast dat ze een woning zullen krijgen. Maar toch kan ik niet goedvinden de wijze waarop dat gebeurt, want nu worden die menschen onder gebracht in het Kooiplan. Die Bouwvereeniging is aldaar echter niet gaan bouwen voor die personen. Het doel van die vereeniging was aanvankelijk om woningen te gaan bouwen voor iedereen, om in het tekort te voorzien, dat toen al bestond. Dus wanneer men de personen, die door de Gasfabriek uit hunne huizen zullen worden verjaagd, daar onder gaat brengen, lijkt mij dat geen voorziening in den woningnood: dat is eenvoudig een vei plaatsen van bewoners van de eene woning in de andere. Daardoor wordt het aantal woninggelegenheden dus niet vermeerderd. Het staat vast, dat wanneer het zoo gaat, er voor de woningen, door de Gasfabriek afgebroken, geen andere in de plaats komen. En dat moet toch gebeuren. Daarom ben ik voor het voorstel van Üostveen, dat de gemeente zoodanig het woning vraagstuk behandelt, dat er meer woningen komen en daarom zal ik dat voorstel ook ondersteunen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 10