DONDERDAG 4 DECEMBER 1919, 413 treden van die wet is dat veranderd. Het is nu zoo, dat de verhuurder moet aantoonen waarom de huurprijs verhoogd moet worden, maar des ondanks stellen Burgemeester en Wethouders zich accoord op het oude standpunt, dat, als de huurder het goedvindt, de Raad bet ook maar moet goed vinden. Dat standpunt wordt door de wet niet meer toege laten. Evenals elk ander huiseigenaar behoort de gemeente alleen huurprijsverhooging te vragen als daarvoor redenen zijn, maar dan moeten die redenen ook worden opgegeven. De Voorzitter. Dat wordt ook gedaan! De heer Groeneveld. Neen, Burgemeester en Wethouders geven aan den Raad in de stukken geen redenen op. Zij zeggen alleenwij willen den huurprijs verhoogen en de huurder vindt het goed; dan moet de Raad er ook maar in toestaan. Daartegen hebben wij bezwaar. De gemeente solt nog al eens met de H uurcommissie wet. Ik heb er vroeger al eens over gesproken. Voor het gebouw van het Leger des Heils heeft, men vroeger den huurprijs verhoogd zonder bij de Huurcom- missie goedkeuring te vragen. Het staat voor mij vast dat de Huurcommissie dat zaakje zal vernietigen en dat de ge meente die verhooging zal moeten terugbetalen. En dan blijkt dat de gemeente zich heeft schuldig gemaakt aan een straf baar feit. Het komt mij voor dat de gemeente op eene derge lijke wijze niet met de huurprijzen mag omspringen. De gemeente behoort juist in deze een goed voorbeeld te geven aan de particuliere huiseigenaren. Maar in ieder geval, wan neer Burgemeester en Wethouders het noodig oordeelen om den huurprijs van een woning te verhoogen,behooren Burge meester en Wethouders den Raad in te lichten omtrent de daarvoor aanwezige gronden. De heer Bots. M. d. V. Ik begrijp niet goed de moeielijk- heid, die de heer Groeneveld in deze zaak ziet. Men moet toch, alvorens aan de Huurcommissie goedkeuring te vragen, een som voorloopig overeenkomen. Op die overeenkomst tracht men vervolgens de goedkeuring van de Huurcommissie te verkrijgen, waardoor zij van kracht wordt. Wat het gebouw in de Smidssteeg betreft, dit is in ver band met andere gebouwen in gebruik bij het Rijk. Wanneer dit alles eens aan de orde komt, wordt van zelf ook het ge bruik van dit gebouw nader beschouwd, maar het is niet doenlijk om zoo maar het een of andere perceel uit eene combinatie te nemen en ten behoeve daarvan van het Rijk huur te vragen. In den regel staat zooiets bovendien met allerlei zaken in verband. Met het Leger des Heils is het aldus gegaan. De gemeente verhuurde alleen de lokalen. Bovendien waren er vertrekken in die onbewoond waren. Vanwege den woningnood is men deze gaan bewonen zonder dat de gemeente er in gekend is geworden. Later is het evenwel ontdekt geworden. Vroeger vielen deze gebouwen niet onder de Huurcommissie. De heer Groeneveld. M. d. V. De Wethouder schijnt mij niet begrepen te hebben. Het gaat er niet om of er een huurprijsverhooging mag worden bedongen, maar dat Burge meester en Wethouders niet aan den Raad mededeelen, waarom een huurprijsverhooging noodig is. Bij de Huur commissie moet bij eventueele verhooging worden aangetoond, waarom de huurprijsverhooging noodzakelijk is. Het is niet voldoende dat de huurder er in toestemt om den hoogeren huurprijs te betalen. Evenzoo had dit aan den Raad moeten zijn medegedeeld, maar dat is nooit gebeurd. De Voorzitter. Ik moet den heer Groeneveld mededeelen, dat hij zich toch vergist. Ik kan het niet helpen, dat hij de stukken niet leest, want daarin staat het voorstel van den Directeur van Gemeentewerken, goedgekeurd door de Com missie van Fabricage, om den huurprijs te verhoogen, terwijl daarbij de redenen worden opgegeven; eerst daarna treedt de Huurcommissie op; het gaat dus zoo regelmatig als het maar kan. Als de Raad het voorstel van Burgemeester en Wethou ders heeft aangenomen, eerst dan wordt de zaak voorgelegd aan de Huurcommissie. Ik zie niet in welk bezwaar U tegen dezen gang van zaken kunt hebbende Huurcommissie wordt niet voorbijgegaan. De heer van der Zeeuw. Ik heb nog geen antwoord op mijne vraag betreffende de Padvinders. De heer van der Lip. M. d. V. De heer van der Zeeuw zegt, dat de Padvinders zich zelf best kunnen bedruipen, maar die bewering heeft hij niet geargumenteerd. Wanneer men raadpleegt de stukken van 1918 toen aan de Padvinders organisatie eene subsidie is verleend geworden, dan zal men als reden voor deze kleine ondersteuning vinden medegedeeld, dat er vele jongelui uit de volksklasse toe behooren, die de kosten van kleeding en kampeeren niet kunnen betalen. Om nu die jongelui ook in de gelegenheid te stellen aan de .Padvindersbeweging deel te nemen, hebben Burgemeester en Wethouders voorgesteld aan deze organisatie eene kleine subsidie te verleenen. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam hebben voorgesteld een subsidie te verleenen van ƒ2000. Wij hebben jongelui uit, de volksklasse in de gelegenheid willen stellen hieraan mede te doen door aan deze vereeniging vrijstelling van huur toe te staan. Het geldt hier dus het continueeren van iets wat reeds bestaat. Al is de Raad anders samengesteld dan het vorig jaar, toch geloof ik niet, dat er reden is deze subsidie in de trekken. De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil ten sterkste steunen het voorstel om de subsidie aan de Padvinders niet meer te verleenen en ik geloof, dat de andere heeren, die dat voorstellen evenals ik principieel bezwaren hebben tegen de padvindersvereeniging. Het is toch eene organisatie, die een bepaald militairistisch karakter heeft en militairistisch voor den dag komt, door een zot formalisme zeer onpaedagogisch werkt en bovendien in nationalistische!] zin propaganda maakt voor bepaaide staatsinstellingen, zoodat wij er nooit voor kunnen zijn om uit de openbare kas dergelijke schadelijke instellingen te steunen. De Voorzitter. Deze post steunt op een Raadsbesluit en dat kan maar niet zoo worden ingetrokken; volgens het Reglement van Orde mag een voorstel om op een aange nomen besluit terug te komen niet worien behandeld wan neer het niet in den oproepingsbrief is vermeld. Dat is gedaan opdat iedereen zoo'n voorstel op zijn gemak kan nagaan en men maar niet ondoordacht besluiten zou nemen. Nu kan men te zijner tijd een voorstel indienen om het betrokken Raadsbesluit in te trekken, dan vervalt natuurlijk, bij aanneming daarvan het volgnummer ook op de begrooting, maar zoo als voorgesteld is kunnen wij niet handelen, want dan zou geen een besluit meer van gewicht zijn. Ik zou daarotn aan den heer van der Zeeuw willen vragen of hij er mede accoord gaat, dat ik zijne motie aldus lees: »Ondergeteekende verzoekt Burgemeester en Wethouders op de eerstvolgende agenda van den Raad aan de orde te stellen het voorstel tot intrekking van het besluit van den Raad van 17 Oc tober 1918, (Irig. Stukken 264) betreffende het kosteloos in gebruik geven van het gymnastieklokaal aan de Pieterskerk gracht en het bedoeld lokaal aan de Vereeniging Leidsche Padvinders alleen in gebruik te geven op de gewone voor waarden welke ook voor andere Vereenigingen gelden." Dan heeft men eene motie, waarover wij op het oogenblik kunnen stemmen. De heer Sijtsma. Dan zouden wij op het oogenblik ampel en breed over het beginsel praten, terwijl wij wanneer straks het voorstel tot intrekking aan de orde komt, de debatten weder moeten worden hervat. Dat lijkt mij dubbel werk; want dan behandelen wij tweemaal hetzelfde. De Voorzitter. Wanneer men een Raadsbesluit wenscht in te trekken, dan kan dit niet anders geschieden dan bij Raadsbesluit en dan is het noodig, dat dit voorstel op de agenda wordt geplaatst. De heer de Lange. M. d. V. Het voorstel komt feitelijk neer op de intrekking vaneen Raadsbesluit. Wanneer dit voor stel thans wordt aangenomen wil dit zeggen, .dat Burgemeester en Wethouders worden uitgenoodigd om op de volgende agenda te plaatsen een voorstel om het vroegere raadsbesluit in te trekken. Zou het nu niet mogelijk zijn, dat men thans reeds voor stelde om voor het vervolg het gebouw aan de Pieterskerk gracht niet meer beschikbaar te stellen voor de Padvinders? De Voorzitter, Ik geloof niet, dat er eene andere mogelijk heid is dan de door mij aangegevene. Ik stel voor het voorstel van den heer van der Zeeuw op de agenda te plaatsen van de eersi volgende vergadering. Hiertoe wordt besloten. De beraadslaging wordt gesloten en volgnr 1 zonder hoofde lijke stemming aangenomen. (De heer Huurman was inmiddels ter vergadering gekomen). De volgnrs 2 tot met en 8 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 9 luidende: „Opbrengstvan tollen op wegenvaartensluizen, veren en andere werken of inrich tingen, geheel of voor een groot gedeelte buiten de gemeente gelegen, doch voor haar rekening onderhouden 3700. De heer van der Zeeuw. M. d. V. Ik kan mij met het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet vereenigen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 7