DONDERDAG 4 DECEMBER 1919. 411 initiatief genomen, tot de inrichting van dit gemeentelijk wasch bedrijf, omdat ik van meening was dat dit de hygiëne zeer zou bevorderen. Ik heb mij gesteld op een ander standpunt dan verschillende heeren, die van meening waren, dat een gemeenteijk waschbedrijf niet wenschelijk zou zijn. Ik heb een onderzoek ingesteld in Amsterdam en daar is mij ge bleken dat men daar toevallig in de gelegenheid is geweest eene goed ingerichte wasscherij te kunnen overnemen. Men heeft gezegd: laten wij deze inrichting overnemen, en exploi- teeren van gemeentewege, maar door de menschen die er bij de overneming aan verbonden waren. Die wasscherij bedient evenwel slechts een heel klein gedeelte van Amster dam; het is dan ook slechts bij wijze van proef. Wij hebben getracht eene inrichting die in werking was te krijgen, maar wij kregen slechts eene aanbieding van een paar oude, ongeschikle gebouwen en daar dankten wij voor; om zoo spoedig mogelijk echter te kunnen aanvangen hebben wij het waschbedrijf op den bestaanden voet ingericht. En nu is er eene opmerking van Mevrouw Baart die mij juist voorkomt en dat is, wanneer de wasch niet goed wordt behan deld, dan moeten Burgemeester en Wethouders daarop opmerk zaam gemaakt worden en er sterk op letten dat de schul digen er uit gezet worden. Maar nu is het de vraag of het wel beter zou gaan wan neer de gemeente eene dergelijke wasscherij dreef dan wel, dat men voortgaat zooals de zaak nu is ingerichtdan geloof ik zeker, wanneer men de wasch in handen van ambtenaren geeft, dat men dan veel meer last heeft van zijn wasch en veel meer klachten heeft dan tot nog toe het geval was en dan is het publiek daarmede werkelijk niet gediend. Nu is tegenwoordig wel het eerste waarnaar men kijkt bij het op richten van eene dergelijke inrichting hoe het gaat met het personeel; dat vind ik heel goed, maar gaandeweg is het. meen ik toch niet verkeerd dat men krijgt inrichtingen onder toezicht van deskundigen, waarbij de gemeente een scherpe controle uitoefent. Ik geloof werkelijk, dat degenen die gesteld zijn op eene goede behandeling van hun wasch, daarmede beter zijn gediend. De heer van Stralen zegt dat er verschillende plaatsen zijn die hij als voorbeeld meent te kunnen aanhalen, maar ik ken in dit geval alleen Amsterdam, waar het gemeentelijk wasch bedrijf slechts een heel klein gedeelte der bevolking ten goede komt. Nu is kort geleden in Almelo over deze zaak een groot debat gehouden en toen heeft men juist het Leidsche stelsel geroemd en is er met groote meerderheid besloten om daar eene volksbewassching in te voeren op het voor beeld van Leiden. Nu geloof ik werkelijk dat wij verkeerd doen, wanneer wij iets, waarop aanmerkingen worden gemaakt, maar direct op doeken, want het is hier niet alleen het geval bij deze in stelling, maar men hoort van particulieren ook dikwijls klachten. Bij mij is het evengoed voorgekomen dat ik een nieuw boordje in de wasch heb gegeven en het na één keer niet meer kon dragen en met een schaar de rafels er van af moest knippen. En het is ook te begrijpen dat, men evengoed bij particulieren, manchetten, waar het een en ander mede gebeurd is, minder schoon thuis krijgt dan gewoonlijk, dat gebeurt bij iedereen. Het hangt er wel degelijk van af hoe de zaken in de wasch komen, maar ik ben er io mijn ziel van overtuigd, dat, wanneer men eene gemeentelijke instelling kreeg, men geen haar beter uit zou zijn dan nu, altijd wan neer de klachten goed worden nagegaan en de slechte bleekers worden verwijderd. En nu kan men honderdmaal Burge meester en YVethouders ter verantwoording roepen, maar men kan toch niet eischen dat Burgemeester en Wethouders zelf aan de waschtobbe gaan staan. Mevrouw BaartBkaggaar. Burgemeester en Wethouders kunnen toezicht uitoefenen. De Voorzitter. Natuurlijk, en mijns inziens is het veel beter dat er streng toezicht wordt uitgeoefend en controle wordt gehouden, dan dat de gemeente deze zaak zelf geheel in handen zou nemen; men zou hiermede werkelijk achterop zijn. Ik heb wel degelijk gevoeld ook hier, evenals bij de volks huisvesting, dat de volkshygiene moet worden bevorderd. Ik zou er dan ook niets op tegen hebben, dat er van gemeente wege wat geld aan ten koste werd gelegd men zal hieruit ge voelen, dat ik het met deze zaak ernstig meen, maar ik ben er ^dan ook van overtuigd, dat men niets zou bereiken met de instelling van eene gemeentelijke waschinrichting. Er is gezegd, dat de arbeideisvrouwen een vooroordeel heb ben tegen deze gemeentelijke instelling, dat is echter geen argument. Ik heb evenwel zeer dikwijls bemerkt bij den ver koop van verschillende artikelen van gemeentewege, dat de menschen, ten behoeve van wie die artikelen worden verkocht, aan den leiband loopen van degenen tegen wie de gemeente lijke maatregelen genomen worden. Met den schoenen verkoop is het net zoo geweest; de arbeiders koopen ze niet, omdat zij aan den leiband loopen van de schoenen winkeliers. Deze zaak is te goeder trouw door mij op touw gezet; dat er fouten aan kleven, zal ik niet ontkennen. Men zou er niets mede winnen door eene inrichting in het leven te roepen, bestuurd door gemeenteambtenaren. Daarmede zou men wer kelijk achterop wezen; men zou dan niet krijgen drie schoone wasschen en één slechte, maar vier middelmatige aan den slechten kant. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik geloof niet, dat wij zoo spoedig van dit onderwerp moeten afstappen. Ik geloof, dat het goed is, dat iedereen zijne meening te kennen geeft. De argumenten van den Voorzitter pleiten mijns inziens geheel voor ons voorstel. De Voorzitter heeft aangehaald het voorbeeld van de schoenwinkeliers, die de arbeiders aanraden geen regeerings- schoenen te koopen. Het spreekt van zelf. dat de schoen winkeliers dat doen, maar dat zullen de particuliere wasch- inrichtingen ook doen. Zij zullen al het mogelijke doen om iie gemeentelijke Waschinrichting in discrediet te brengen. Dat wij bij gemeentebedrijf maar middelmatig werk zouden krijgen, wil er bij mij niet in, en het spreekt van zelf, dat wanneer dat waar was, wij de heele S. I). A. P, wel konden opdoeken en inpakken met onze theorie. Ik zou hier op het buitenland en verschillende instellingen in Nederland kunnen wijzen, die in Rijks- en gemeentelijk beheer zijn. Ik weet wel dat het bij den Staat en de gemeente iets duurder is, maar dat komt omdat de arbeiders bij den Staat en de gemeente iets minder hard werken en bij sommige takken van dienst beter betaald worden. Men moet echter niet gaan generali seeren, warrt wanneer wij ons moesten neerleggen bij de theorie van den Voorzitter, dan konden wij wel naar huis gaan en zouden wij de menschen, die wij verdreven hebben weder terug kunnen laten komen, maar zoo is het niet. Wij zullen trachten het den kant heen te sturen, die wij meenen, dat het gaan zal en. ons zeker niet gaan stellen op het stand punt van den heer Pera. Bij hem is elke gemeentelijke in stelling uit den booze. Dat strijdt met zijn principe.. En als de heer Pera aan het preken slaat, zit de heer de Lange te gnuiven en dan weet ik al uit welken hoek de wind waait. De Voorzitter. Uw aanval was tegen mij gericht, maar U spreekt langs mij heen; ik heb het niet over de theorie gehad. Ik heb het er zuiver over gehad hoe ik mij indenk dat de menschen het best bewasschen worden. U zegt, dat wij van onzen kant komen met wantrouwen, maar dan draait U de zaak juist om; het wantrouwen zit bij de menschen, omdat men zich op sleeptouw laat nemen door de personen, die juist eene hevige philippica tegen het gemeentebestuur houden, wijl dit diezelfde menschen wil helpen. Ik heb de zaak juist geheel van den praktischen kant bekeken. Niemand meer het woord verlangende wordt de beraad slaging gesloten. De motie van Mevrouw BaartBraggaar in stemming gebracht, wordt verworpen met 18 tegen 8 stemmen. Tegen stemmen de heerenKuivenhoven, Sijtsma, Bisschop, Splinter, Pera, Bots, van der Lip, van der Pot, A. Mulder, Huges, Heemskerk, de Lange, van Hamel, J. P. Mulder, Wilmer, van Tol, van Gruting, Oostdam. Vóór stemmen de heeren: Dubbeldeman, van der Zeeuw, Mevrouw BaartBraggaar, de heeren van Stralen, Groeneveld, de la Rie, Oostveen en Knuttel. Volgnr 236 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. (De heer Eikerbout komt ter vergadering.) Beraadslaging over volgnr 237, luidende: uNadeelig saldo van het tijdelijk levensmiddelenbedrijfMemorie De heer de Lange. In Gemeentebelangen heb ik gelezen dat de Vereeniging van Nederlandsche gemeenten voor de gemeenten eene aanbieding heeft gekregen tot inslag van 15000 balen Siamrijst. Ik zou willen vragen of' Burgemeester en Wethouders ons kunnen mededeelen of daarvan voor deze gemeente gebruik is gemaakt? De Voorzitter. Ik heb niet gezien dat hierover in de afifeelingen is gesproken; ik wil U evenwel wel zeggen dat van gemeentew'ege rijst is besteld. De heer van Stralen. M. d. V. In de sectievergadering is er door ons op aangedrongen, dat er van gemeentewege aard appelen zouden worden verkocht. Burgemeester en Wethouders hebben hierop geantwoord, .maar dat antwoord bevredigt mij niet. ik geloof, dat het in het belang van de gemeentenaren moet worden geacht, dat naast de groentenvoorziening ook van gemeentewege aardappelen worden verkocht. In verschil-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 5